Kunstnyverheid.
De redaktieraed der Vlaemsche School, heeft het zich tot eene taek gemaekt de werken dier kunstenaren af te kondigen welke, naer het voorbeeld onzer vaderen, hun vak op de nyverheid poogen toe te passen. Reeds deden wy verscheidene voorname voortbrengselen onzer vaderlandsche nyverheid kennen, en zouden er talrykere voorbeelden van hebben aengehaeld indien de middelen van uitvoering onze ontwerpen niet meermaels hadden verydeld; thans echter voelen wy ons in staet het werk eens kunstenaers in plaet uit te geven, die een vak behandelt, waerop tot nu zeer weinig aendacht was gevestigd.
En inderdaed, hoe menigmael by het houden van plechtige gastmalen, betreurt men niet dat de tafel doorgaens van een sieraed is ontbloot, welk ons in eens de oorzaek van het feest, op eene sprekende wyze, voor oogen toovert. Een monument hoe klein dan ook zou zulks ten volle kunnen doen kennen.
Dit is het doel welk de heer Desiderius Van Spilbeeck zich in het verveerdigen zyner kunstgebakken heeft voorgesteld. Deze kunstenaer die op de Koninklyke Akademie van Antwerpen ernstige bouwkundige studiën heeft gedaen, poogt voor zoo veel het in zyne macht is de kunst met een vak te vereenigen dat men tot nu als nietig had beschouwd en dat nochtans ten onzen groote profyte kan worden beoefend. Zyne ondernemingen werden van den eersten dag met den besten uitslag bekroond, en dry of vier werken die volgens zyne teekeningen waren uitgevoerd, verkregen de eer in plaet uitgegeven te worden.
Het is een dergelyk werk waermede wy onze lezeren bekend maken. Het werd ter gelegenheid van het 400 jarig jubelfeest der St-Lucasgilde verveerdigd en bevat om zoo te zeggen de gansche geschiedenis van het beroemde genootschap. Het geheel verbeeldt een soort van tempel opgesierd met wimpels en wapens. Op het voetstuk ontwaert men de naemcyfers der uitmuntendste meesters die tot den luister der Antwerpsche kunstschool hebben bygedragen: Jan Snellaert, Appelmans, Quinten Massys, Ortelius, Van Noort, Otto Vaenius, Rubens, Jordaens, Van Dyck, Teniers, Seghers, Van Thulden, Boeyermans, Herreyns, enz. enz.
Het gebouw dat zich boven het voetstuk verheft, rust op twaelf kolommen welke een vierkant met portieken vormen. Boven deze laetste zyn de wapens geplaetst, eerst die der St-Lucasgilde, dan die der dry rederykkamers, de Violiere, de Goudbloem en de Olyftak welke vroeger deel der Antwerpsche kunstvereeniging hebben gemaekt.
In het midden van dit praelgebouw vertoont zich het beeld van den beschermheiligen der Schoone Kunsten. De heilige Evangelist Lucas is in eene zittende houding afgebeeld; zyn os rust aen zyne zyde.
Boven dit eerste gebouw, op een vierhoekig voetstuk verheft zich een sierlyk obelisk versierd met de kenteekenen der kunsten die den heiligen Lucas als beschermheiligen erkennen, en lager de wapens der vyf souvereinen onder wier regering de St-Lucasgilde werd heringericht of een der vier jubeljaren verscheen: Karel de Stoute (1454), Keizer Karel V (1554), Filips IV (1654), Maria Theresia (1754), Leopold I (1854).
Op eene andere zyde der obelisk treft men een trophée aen, welk de namen bevat der persoonen aen wier initiatief men de feestviering van het vier honderdjarig jubelfeest had te danken: de heeren P. Génard en Th. Van Lerius; verder die der letterkundigen en kunstoefenaers welke tot het Album der St-Lucasgilde hebben bygedragen: de heeren Conscience, Leo de Burbure, J. de Geyter, P. Génard, F. Heuts, J.F. Mertens, E. Rosseels, A. Snieders Jr., Dr. Snieders, J. Van Beers, J. Van Lennep, Th. Van Lerius, Henry Brown, Edward Du Jardin, F. Gons, J. Hemeleer, P. Kremer, Schaefels, B. Weizer, enz.
Het werk van den heer Van Spilbeeck mocht de goedkeuring van talryke kunstkenners verwerven en de namen van verscheidene vlaemsche letterkundigen, zoo als daer zyn de heeren Conscience, Van Duyse, Snieders, de Geyter, Heuts, Hansen, enz. werden door eenige dichtregels aen het verdienstvolle kunststuk gehecht; zoo schreef de heer Conscience:
De Tael der Maerlants, Artevelden,
Van Breydel, Rubens en Van Dyck,
Van alle vaderlandsche helden,
Was Vlaendrens tael, zoo schoon en ryk!
De heer de Geyter:
o Neen, er hoeven geen chronyken
Op dat men onze schilders noem:
Heel de aerd wil met hun werken pryken,
De heer Hansen:
Wy, dichtren, kunnen 't blyde roemen
Massys ter eer, en Antwerpstad,
Dat zyne pen de kleuren weêrgaf
Die zyn penceel getooverd had.
De heer Heuts:
Benyd geen volk der aerd',
Hoe groot ook en verheven,
Laet Griekenland zyn roem, Italië zyn glans,
Zoo lang in 's Vlamings mond eens Rubens naem zal leven,
Ook pralen aen den trans.