nen en die zelfde herten, die eens den zetel waren van zoete tevredenheid, van zuivere en onuitsprekelyke liefde, ten prooi moest geven aen den knagenden worm der onrust en het zielendoodend verdriet.
Op den winkel waer Jozef arbeidde, was hy menigmael het doel der spotzucht van de overige werklieden, omdat hy nooit, zoo als zy, des avonds, na den arbeid, zyn geld in de kroegen ging verteeren; maer liefst verkoos den avond met zyne vrouw en kind door te brengen.
- Jozef, - zegde de eene, - durft niet naer de herberg gaen; hy vreest de gramschap zyner vrouw.
- En ook wel een beetje hare handen, - sprak een andere.
- Ja, ja, - lachte een derde, - hy weet dat er nagelen aen staen, en hy vreest de indrukken ervan op zyn gezicht te laten zien. Jozef heeft gelyk dat hy niet meê gaet; ten andere, ieder moet weten waer de schoen hem nypt, en recht uit gesproken, zoo ik eene vrouw had die niet wilde dat ik met de vrienden een pintje ging drinken....
- Welnu, wat zoudt gy dan doen? - vroeg daerop, met inzicht spottend, een andere der schrynwerkersgasten; - te huis blyven?....
- Neen.
- Ha! u laten slagen?
- Ook niet.
- Welnu, by den droes! wat dan?
- Ik zou laten zien, jougen, dat de man en niet de vrouw baes is.
- Dat is niets nieuws; zoo doen wy allen, geloof ik.
- Neen, neen, gy bedriegt u, - merkte de vorige spreker, met den zelfden spottenden glimlach op de lippen, nogmaels aen; - niet allen.
- Neen? Dit wist ik niet, en thans houd ik het voor heel wat nieuws wat gy daer zegt.
- En toch is het zoo.
- Maer zeg dan eens, by wien speelt de vrouw de baes?
- Ha! zie, dit is wat anders; doch ik kan u verzekeren dat het by my niet is.
- Noch by my! noch by my! riepen nu byna al de schrynwerkersgezellen als uit éenen mond.
- Maer by wien dan toch? - hernam de zelfde nieuwsgierige ondervrager.
- By u ook niet, geloof ik? - antwoordde de gezel die het gezegde op het tapyt had geworpen en zich thans met opzet - want zulks was gemakkelyk aen de spotachtige uitdrukking zyns gelaets tc bemerken - liet met de ooren trekken, vooraleer te bekennen wien hy bedoelde.
- Kom, kom, was het antwoord, dat weet gy en al de makkers maer al te goed. Maer help my nu toch uit myne nieuwsgierigheid: wie onzer is de man die by zyne vrouw te huis ligt?
- Zie, om u de waerheid te zeggen, ik weet het zelf niet; doch ik geloof, zoo Jozef recht uit wilde biechten, dat wy ons heel genegen zouden gevoelen voor hem de schouders op te halen. Ik denk dat hy weten moet hoe het huishouden waer de vrouw de broek draegt, er uit ziet.
En dan borsten allen, Jozef met schuinsche blikken beglurende, in een luid schateren los, terwyl eenigen hunner zegden:
- Ja, ja, Jozef's vrouw draegt de broek! Uit ganscher hert beklaeg ik den armen jongen!
Licht begrypt men dat niet altoos de spotternyen der schrynwerkersgezellen in dezelfde bewoordingen waren vervat; doch steeds kwamen zy op het zelfde neêr, dat wil zeggen dat zy Jozef bespotteden omdat hy zich, zoo als zy het beweerden, door zyne vrouw de wet liet voorschryven. Jozef liet hen echter meesttyds zeggen, en vergenoegde zich met in stilte te schokschouderen. Nogthans was het gemakkelyk zichtbaer, dat de laffe spotterny zyner gezellen den man van Maria niet byzonder beviel; want telkenmale dat de schrynwerkersgasten hem, in den beginne, tot het doel hunner slecht geplaetste kwinkslagen verkozen, glom het rood der valsche schaemte hem op het aengezicht. Later was dit echter niet meer zoo; want in plaets van rood, werd by het hooren hunner tergende woordspelingen zyn aengezicht bleek, en zyne tanden sloten zich grynzend tegen elkander. Dan lachten zyne laffe gezellen in hun hert; want zy begrepen maer al te wel wat er in de ziel van den armen jongen omging, en verwachtten er zich aen dat hy hen den eenen of anderen avond naer de kroeg zou hebben gevolgd.
En zulks gebeurde ook spoedig.
Hadde Jozef van eerst af zyne vrouw toevertrouwd wat hy van zyne makkers te lyden had, wellicht zou zy hem hebben geraden van winkel te veranderen, om daerdoor hunne kwade inblazingen te ontvluchten, en dan zou hy gewis zyn geluk en hare liefde hebben behouden. Maer deels uit valsche schaemte en anderdeels om haer niet te bedroeven, verkropte hy zyn lyden in zyn eigen boezem, en inaekte aldus van zyn hert de wooning eener vergiftige slang, die er dagelyks dieper en dieper in beet, en er ten langen leste zooveel venyn in stortte, dat hy op het punt stond er gansch te worden door verteerd. Jozef was de zelfde mensch niet meer van vroeger. Zoo opgeruimd en gelukkig als hy eens was, zoo droefgeestig en afgetrokken zag hy er thans uit, en die droefgeestigen afgetrokkenheid groeide met elken dag aen. Wanneer zyne vrouw, die zulks sedert een geruimen tyd had opgemerkt, hem naer de reden dier plotselinge verandering vroeg, antwoordde hy steeds dat hy niet wist wat zy wilde zeggen en zy zich zeker vergiste.