De Vlaamsche School. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
P.P. Rubens.Rubens! Welke vriend onzer nationale kunsten voelt zich het hert niet hevig slaen by het hooren van dien glorieryken naem? Rubens! Dit woord bezit voor hem eene tooverkracht, het is het zinnebeeld van den roem onzer natie, het vertegenwoordigt de vlaemsche kunst in hare gansche uitgestrektheid. Statig en grootsch, als het beeld van Homerus op het gezegend land der Grieken, staet het trotsche beeld van Rubens, eenig in zynen aerd, op den bodem van Vlaenderen verheven. Van dáer beheerscht het heel de beschaefde wereld, en al de kuntscholen der aerde brengen het eer en hulde toe. Wy, Vlamingen, zouden over Rubens moeten fier zyn; dankbaer voor den luister welken hy ons Vaderland heeft geschonken, zouden wy zyne lessen in onze ziel zorgvuldig moeten bewaren. En nogthans sedert een vyftigtal jaren wordt de naem van Rubens byna onverpoosd bevochten. Kunstenaren, uit den schoot eener kleingeestige School voortgesproten, hebben, in hunne onmacht om de werken des grooten mans te beseffen, Rubens in zyne meesterstukken zelven durven aenranden. Eene ellendige kritiek, die hare ingevingen in de salons van Parys put, heeft 's meesters verhevenste en weêrgalooze scheppingen nu voor overdreven, dan weder voor goddeloos doen doorgaen. Onbekwaem om het oogverblindend koloriet des genialen mans te miskennen, heeft men zich aen zyne teekening vastgeklampt. Voor het groote deel der fransche schryvers, is Rubens slechts een man by wien woestheid de plaets van genie vervangt; een kunstenaer die alle begrip der vormen verwerpt, en enkel door wilde en onnatuerlyke gebaren zoekt te schitteren. Voor al wie weet welken invloed de fransche pers in België sedert jaren uitoefent, zal het dus niet verwonderlyk schynen, dat men zelfs hier te lande aen de voortreffelykheid van Rubens in het teekenen hebbe getwyfeld. Velen onzer kunstenaren, door het gedurig gepof der fransche dagbladen misleid, durven slechts met omzichtigheid de reusachtige scheppingen volgen, waerin de groote man al de macht van zyn genie heeft ontplooid; zy haken naer vreemde streken, op zoek naer modellen van zuivere teekening. En nogthans, wilde men de teekeningen van Rubens bestuderen; begrepen onze jeugdige kunstenaren welk onderscheid er tusschen den enkelen teekenaer en den teekenaer-schilder bestaet, dan zouden zy weldra de overtuiging bezitten dat zelfs in de teekenkunst de Antwerpsche meester gelyk staet met den zoo geprezen RaphaëlGa naar voetnoot(1). De naem van Rubens zy onze leus in eene eeuw wanneer de stroom der fransche denkbeelden meer en meer den dam poogt te verbryzelen die tot heden de vlaemsche school heeft beschut. Wanneer de faem van Rubens, het Paladium onzer kunst, is verbryzeld, waer blyft dan de hoop onzer School? Onze schilders dwalen rampzalig in de onzekerheid rond; de wanhoop bevangt hen, daer geen leidsman hen tot den tempel des roems meer geleidt. De groote hoedanigheden die Rubens' schildering kenschetsen, stralen door in het tafereel waervan wy hier eene plaet mededeelen. De kunstenaer heeft eene heilige familie afgebeeld, niet eene heilige familie gelyk in vroegere eeuwen het genie van Van Eyck, van Memmelinghe en Massys ze zou hebben afgemaeld; de typen der echt christene kunst waren in den zondvloed der Wedergeboorte verdwenen; maer eene heilige familie gelyk men die in de XVIIe eeuw, onder den druk der grieksche studiën, kon beseffen. Grootsch en ryk is de samenstelling; de figuren zyn met losheid en waerheid byeengebracht, dermate dat de natuer de plaets der kunst inneemt. Maria heeft haren Zoon op den schoot. Met moederliefde houdt zy het goddelyk wicht in heure armen. Jesus dartelt van vreugde op den schoot zyner Moeder. De Zaligmaker reikt de handjes naer St-Jan, en poogt een draedje te vatten waeraen een vogel is gehecht. Ste-Anna en St-Joseph blikken den Zaligmaker aen met een gevoel waerin ten zelfden tyde liefde en eerbied doorstralen. Rubens minde het onderwerp dat ons in eens de H. Familie voor oogen toovert, en meermaels riep hy de krachten zyner inbeelding in om het op het doek te doen herleven. Het Musaeum van Antwerpen bezit er twee verschillende voorstellingen van, en op de tentoonstelling van oude meesters, voorleden jaer in de zalen van het provinciael Gouvernement geopend, mochten wy er een derde bewonderen, dat, om zoo te zeggen, de weêrga is van hetgene welk wy in plaet mededeelen. Gelyk al de werken van Rubens binden deze tafereelen de aendacht door het grootsche der samenstelling, de keurigheid der teekening, de frischheid der kleur, even als door die onvatbare luchtperspectief, welke eene der hoofdhoedanigheden der Nederlansche School uitmaekt. In zulke scheppingen erkent men den grooten man, en trots alle aentygingen van vreemde kritieken, roept men begeesterd met een belgisch kunstkenner uitGa naar voetnoot(1) ‘dat de grootste lof, dien men onzen beroemden landgenoot kon toezwaeijen, door de vreemde kritiek zelve werd gemaekt.’ Om Rubens te beoordeelen, zegt de schryver wien wy bedoelen, heeft men hem vergeleken in elke der uitstekende hoedanigheden welke hem kenmerken, met degene der | |
[pagina 11]
| |
grootste kunstenaren die hunne faem slechts aen éene enkele dezer hoedanigheden zyn verschuldigd. De diepte der gedachte van Leonardo da Vinci, de stoutheid van samenstelling van Michel-Angelo, de schitterende inbeelding van Paulo Veroneze, de zoetheid, de reinheid van het penseel van Raphaël, de kleur van Tiziano, de bevalligheid van licht en donker van Correggio, hebben beurtelings den kritieken tot vertrekpunt hunner waerdering van Rubens verstrekt. Zulks is omdat Rubens in zich alleen al de hoedanigheden besluit van al de meesters van al de Scholen; zulks is omdat hy alles bezit wat de schilderkunst in hare grootste uitdrukking daerstelt; zulks is omdat Rubens niet alleen een groot schilder is, maer de grootste van al de schilders! P. Génard. |
|