De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
Willem Marcquis.De zestiende eeuw was een der roemrykste tydstippen van ons vaderland. België bracht alsdan eene aenzienlyke menigte groote mannen voort en stond aen het hoofd der beschaefde volkeren. Alhoewel deze schoone tyden de hoop hadden laten koesteren van eenen immer aengroeijenden vooruitgang in al de takken der wetenschappen, deelde ongelukkiglyk de geneeskunde niet in den schitterenden voorspoed. Verscheidene omstandigheden spanden samen om haren voortgang te stremmen. Vooreerst het stelsel van Paracelsus, hetwelk op het einde der zestiende eeuw in al de scholen heerschte; ten anderen kant de algemeens overhelling naer het bygeloof en de lichtgeloovigheid, waeraen de grootste geleerden zich niet konden onttrekken, was oorzaek van het instandhouden, ja zelfs het inwortelen van het godsgeerig geneeskundig stelsel. Ook vond men geneeskundigen die de goede grondbeginsels van het spagirisch pratyk met de bespiegelingen van Galenus en der Arabieren trachtten te verbinden; alleen het aental der genen die het werk der Hippokratische navorschers voortzetteden, was uitermate klein. Men voege nog by deze oorzaken de onafgebrokene oorlogen welke in de Nederlanden woedden onder de regering van Flips II, en men zal ophouden zich te verwonderen waerom te dien tyde de geneeskundige wetenschappen in ons vaderland altoos in den zelfden toestand verkeerden. Maer geheel anders was het onder het vaderlyk bestuer van Albertus en Isabella; want indien de verloopene halve eeuw als een tydstip van onheil en verwoesting geboekt staet, de regering dezer vorsten was in tegendeel een tydvak van herstelling, een tydvak van geluk. De kunsten, die voor het gerucht der wapenen geweken waren, kwamen terug en werden met nieuwen iever beoefend. Niettegenstaende den heilzamen invloed welken de bescherming en de aenmoedigingen onzer aertshertogen op de kunsten hadden uitgeoefend, vervielen, in het begin der zeventiende eeuw, de eerbied voor den vader de geneeskunde, de gehoorzaemheid aen zyne voorschriften en de smaek der navorsching, naermate een onbezonnen drift van stelsels zich een weg baende. Indien eenige artsen uitzondering maekten, wist toch het grootste getal zich van dien drift en van lichtgeloovigheid niet vry te maken. In deze omstandigheden werd Willem Marcquis, ten jare 1604, den 11 mei, geboren. Antwerpen was zyne bakermat. Zyn vader was Lazarus Marcquis, geneesheer en vriend van den grooten P.P. Rubens. Zyne moeder hiet Maria van den Broeck. In wêerwil myner opzoekingen is het my niet ge- | |
[pagina 162]
| |
lukt eenige inlichtingen over de kinderjaren van onzen Willem te ontdekken, even min als de plaets waer hy zyne latynsche studiën deed, alhoewel ik met recht mag veronderstellen dat hy deze in zyne geboortestad heeft waergenomen. Wy weten alleenlyk, dat hy zich op de geneeskunde te Leuven toelegde, en aldaer de lessen van Devileers en Thomas Fyens volgde. De snelle voortgang welke hy in dit kunstvak deed, verwierf hem de achting zyner meesters. Thomas Fyens bleef zyn vriend zoo lang hy leefde. Na dat hy met de grootste onderscheiding zyne akademische studiën had voltrokken, ging hy zich voor eenigen tyd in de stad Hulst vestigen. Wanneer hy als licentiaet in de geneeskunde aenveerd werd, telde hy nauwlyks twintig jaren. Deze omstandigheid, zoo eervol voor Marcquis, doet ons het middelbarig onderwys onder onze hertogen als uitmuntend voorkomen. Maer wat zelfs in onze tyden schitterend zou zyn, is de wyze op welke onze stadgenoot de eerste jaren van zyn pratyk doorbracht. Ik acht het my tot een vermaek de aendacht myner lezers op dit punt gevestigd te houden. Het is algmeen bekend dat er voor den jongen geneeskundige twee wegen open staen tot het uitoefenen van zyn ambt: kuipery en studie. - Langs den eersten gelukt men gewoonlyk, - zeldzaem langs den anderen. - Zynen weg te banen door kuipery en door andere middelen, welke de eerlykheid en de kieschheid verbieden, scheen hem eene laffe daed, teenemael onweerdig van dengene welke het edel ambt van geneesheer, dit ander priesterschap, wil uitoefenen. Marcquis, hoewel hy zyne akademische loopbaen op zulke luisterlykewyze had geëindigd, liet zich niet verblinden. Hy voelde hoe klein zyne kennissen nog waren. Darenboven overtuigd zynde dat om wel in de uitoefening zyns ambts te slagen, men alles moet kennen wat de ondervinding en de navorschingen onzer voorgangers, in andere woorden, de geschiedenis der geneeskunde, ons waerlyk nuttigs hebben nagelaten, legde hy zich gansch op de studie toe, en trachte, zoo vele kennissen mogelyk aen te winnen om zyne zieken naer behooren en met kennis van zaken te verplegen. Wonderbaer en schoon voorbeeld, welke de jonge gene skundigen onzer dagen nooit uit het oog zouden moeten verliezen! Het menschdom en het aenzien van ons ambt zouden er zich slechts wel kunnen by bevinden. De stad Antwerpen werd in de zeventiende eeuw menigmael door de pest geslagen. De behandeling dier volkszietke en hare behoedmiddelen waren weinig voldoende. Marcquis onderzocht nauwkeuriglyk deze plaeg en gaf in 1627 den uitslag zyner navorschingen, onder den titel van Decas pestifuga, in het licht. In dit werk legt de schryver, slechts 23 jaren oud, de uitgestrekste kennissen, de wonderbaerste schranderheid en geleerdheid aen den dag. Meer dan twee honderd schryvers worden in dit werk aengehaeld en ontleed. Met recht mag men zeggen dat dit eerste kunstgewrocht een meesterstuk is. De schryfwyze is klaer, bondig, soms zelfs vloeijend. De vraegpunten, welke de schryver er in oplost ten getalle van tien, zyn de betwistbaerste van dien tyd; elk is aen een der vermaerdste geneeskundigen van dit tydstip opgedragen. Het eerste hoofdstuk voert voor titel: bestaet er een pestilentieel venyn? is dit venyn altyd eender of is het veelvuldig? Marcquis onderzoekt en overweegt breedvoerig de verschillige gevoelens der schryvers welke over deze ziekte gehandeld hebben en besluit met recht dat er een pestilentieel venyn bestaet en dat dit venyn byna in alle besmettelyke ziekten verschilt. 2o. Aen welke artsen moet men de behandeling der pest toevertrouwen? Men weet dat men destyds de kranken met de pest geslagene aen onkundigen en kwakzalvers overleverde. Men beschouwde de ziekte als eene straf des hemels; men geloofde dat de goede geneeskundigen niet verplicht waren zich aen de besmetting bloot te stellen en dat zy al hunne zorgen aen de andere zieken verschuldigd waren. Marcquis bestrydt heviglyk dit vooroordeel en doet zien dat de verpleging der pest zeer moeijelyk zynde, het magistraet het zich tot plicht moet rekenen de lyders aen geleerde oefenende artsen toe te vertrouwen; dat het de kwakzalvers moet verwyderen en al degenen die geene blyken hebben gegeven van uitgestrekte geneeskundige kennissen. ‘Maer hoe, roept hy uit, zullen plompe en ongeleerde menschen, die zelfs de eerste beginselen der artseny niet geleerd hebben, de zieken kunnen helpen? Zy die noch het gestel der zieken kennen, noch den tyd der ziekte, noch de krachten der lydenden noch de hoedanigheid van het pestilentieel venyn, hetgeen echter hoogst noodzakelyk is? Die veeleer eene slachtery dan eene geneeskunde uitoefenen.’ In het zelfde hoofdstuk zet hy het magistraet aen om raedhoudingen onder de artsen te weeg te brengen, ten einde uit al hunne opmerkingen byeen verzameld de redelykste en krachtdadigste verpleging te doen vloeijen. 3o. Kunnen de lichamen dergenen die aen pest overleden zyn, de besmetting aen anderen voortzetten? Vele geneeskundigen beweerden dat men zonder gevaer de lyken mocht aenraken en dat zy geene pestilentie meer uitwasemden. De schryver is van een verschillig gevoelen, en brengt tot staving van zyn gezegde verscheidene daedzaken by; onder anderen haelt hy de volgende aen: ‘De stad Antwerpen had sedert langen tyd de verwoestingen der pest niet meer moeten betreuren, wanneer een schipper van Oostende er de plaeg overbracht. Die vreemdeling stierf binnen korte dagen. Marcquis, de oorzaek dezer haestige dood willende kennen, legde het lyk open. Na dat hy de inwendige gedeeltens ontbloot had, verkondigde zich de pestilentiele virus door de peerse kleur van al de gedeeltens en door eenen onverdragelyken stank die velen der tegenwoordigen beving.’ 4o In dien tyd van lichtgeloovigheid dacht men dat de arseniek, gedragen op den kant van het hert, een behoedmiddel was tegen de pest en tot derzelver genezing kon bydragen. Ook waren er te Antwerpen weinige huisgezinnen welke dit behoedingsmiddel niet bezigden. In weêrwil der vooroordeelen algemeen aengenomen en gestaefd door de grootste artsen van dien tyd, als Fallopio, Ingrassias, Mercurialis, Joubert, Mercatus, Follinus en vele anderen, aerzelt hy geen oogenblik met te beweeren dat de arseniek noch behoedende | |
[pagina 163]
| |
noch heelende kracht in de pest bezit. Hy wederiegt ook in dit hoofdstuk het gevoelen van diegenen welke denken dat de arseniek niet onder het getal der vergiften moet gerekend worden, omdat sommigen er eene groote hoeveelheid kunnen van gebruiken zonder er mispasselyk van te zyn. Hy haelt zelfs het voorbeeld aen van zekeren Franschman, met name Alexander de Sorin, die 15 granen arseniek in de tegenwoordigheid van al de geneesheeren der stad inzwolg, en die er de kwade uitwerksels van te keer ging door een tegengif welk hy zelf bereid had. Hier uit zou men kunnen opmaken dat men reeds in het begin der zeventiende eeuw het tegenvergif kende. 5o. Bestaet er een soort van pest zonder koorts? Kan de zieke sterven vóor dat hy door deze aengevallen is? Dit vraegpunt, dat reeds het voorwerp was geweest van eene thesis welke de schryver tot de bekoming van zynen graed had staende gehouden, wordt op eene bevestigende wyze opgelost. ‘Wy besluiten, zegt hy, dat de pest den mensch kan doen sterven, alleenlyk door hare vergiftigde hoedanigheid, die dikwyls het leven zoo geweldig en spoedig aentast, en dat het in den mensch de levendige stoffen kan vernielen, zoo dat hy sterft vooraleer hy door de koorts worde aengerand, en dit wanneer het vergif fyn is en met eene allergrootste haestigheid binnendringt.’ Marcquis staeft zyn gevoelen door de getuigenis van verscheidene schryvers en door vele voorbeelden welke eene oefening van dry jaren hem had leeren kennen. Hy drukt zich hierover aldus uit. ‘Zelfs in onzen tyd heeft het aen geene voorbeelden ontbroken welke het bovengemelde staven. Trouwens, wy hebben eenige menschen zoo geweldig aengerand gezien, dat zy om zoo te zeggen zonder eenigen overgang tot hun uiterste kwamen, zoodanig dat er geene gelegenheid was tot het onsteken der koorts of haren aenval, omdat de kwael deze menschen had weggesleept vooraleer de hoofdstoffen tyd en plaets vonden om ontstoken en aen bederf onderworpen te worden. Zoo zyn er onzes wetens, in de jaren 1624, 25 en 26, plotselings verscheidene te Antwerpen door de plaeg gedood. En zoo hebben wy eenen werkman zeer vroeg naer de Beurs zien gaen (om daer iemand die zynen dienst noodig zou hebben, af te wachten) en schielyk weten sterven, en in zyn overlyden vertoonde zich de pestilentiële uitslag. Iedereen weet dat eene vrouw, op de Kasteelplein wandelende, plotseling den geest gaf. Wy hebben een eenzamen man uit Holland gezien, die naer Brussel ging en gedurende zyne gansche reis gezond was geweest, alhier gekomen zynde, werd hy onder de stadspoorten zelve door de pest aengerand en zonder vertoeven is hy overleden.’ 6o. Is de aderlating voordeelig in de pest? In dien tyd waren er geneeskundigen die het laten verstonden, terwyl andere het voor doodelyk hielden. Een derde soort trokken nu eens bloed en dan weder niet. Marcquis tracht te bewyzen dat men zich gewoonlyk van bloedlaten moet onthouden vermits de aerd der pest ons onbekend is en de geneesheer zelden in het begin der ziekte geroepen wordt. Echter kan eene bloedtrekking by de eerste aenranding der kwael voordeelig zyn in zekere besmettelyke ziekte, hoewel zy in degene die te Antwerpen door den schryver is nagespeurd geworden, schadelyk geweest is. 8o. Is het voordeelig een buikzuiverend geneesmiddel voor te schryven, en wanneer moet men zulks doen? De schryver keurt het gebruik zulker middelen in de pest af, omdat zy de stoffen van den kring naer het middenpunt trekken en het bloed heviglyk ophitsen, bovenal wanneer de pest uit eene uitwendige oorzaek is voortgesproten en het lichaem aen geene verstopping, bederf of kwaedvochtigheid blootgesteld is. In tegendeel, indien gansch de ziekte van het bederf of der lichaemsvochten afhangt, gepaerd met hevige spanning, dan zal zulkdanig geneesmiddel, bytyds voorgeschreven, zeer nuttig wezen, omdat de uitjaging der bedorvene stoffen een gedeelte van den pestilentiëlen virus zal medeslepen. Echter zal deze uitjaging slechts in het begin der ziekte werkstellig gemaekt worden. 8o. Moet men zachte of krachtdadige buikzuiverende geneesmiddelen gebruiken? Marcquis geeft den voorkeur aen de eerste, en heeft zich wel bevonden met de ruffuspillen, den tamaryn, den rubarber, den cassia en dergelyke lossende middelen. 9o. Zyn de spouwdranken voordeelig in het verplegen der pest? Volgens onzen stadgenoot moeten de spouwdranken niet gebezigd worden in de pest, welke uit een onbekenden virus voortkomt; maer zy kunnen nuttig zyn wanneer de ziekte persoonen aenrandt welker lichaemsgestel kwaedvochtig of vol stoffen is; in dit geval zal men de zachtste gebruiken. 10. In het tiende hoofdstuk onderzoekt hy of het noodig is vergiftigde en stinkende dingen te bezigen, om de besmette huizen te doorzooken na dat men ze gereinigd heeft? De oplossing is geenzins twyfelachtig; hy schryft voor, de muren en meubelen dikwyls met kalkwater te wasschen, sterkriekende doorrookingen te doen en dikwyls de lucht der kamers te vernieuwen. De uitgaef van dit boek deed vele eer aen Marcquis en verwierf hem de achting der geleerden, zoo van ons land als van den vreemde. Zyn werk opgedragen hebbende aen het magistraet van Antwerpen, werd hy door dit laetste, welk zyne verdiensten naer weerde had weten te schatten, terug naer zyne moederstad geroepen en benoemd tot het ambt van gezworen geneesheer der stad, om zynen iever te beloonen en hem in zyne studiën aen te moedigen. Hy was hier reeds lang vóor zyne aenkomst bekend; ook was het hem niet moeijelyk zyne faem te vestigen. Na de dood van doktor Van den Hove, in 1638, de plaets van geneesheer van S.te Elizabethsgasthuis opengevallen zynde, werd hy door allen, in weêrwil van zyne jongheid en talryke mededingers, tot opvolger van den overledene aengewezen. Weinigen tyd daerna boden hem de leden van het geneeskundig kollegie eenpariglyk den voorzitterstoel aen. Marcquis nam dit zoo vleijend en verheven ambt aen, en trachtte zich er weerdig van te maken. In het uitoefenen dezer bediening verwaerloosde hy geen enkel middel om de weerdigheid van het geneeskundig beroep staende te houden, tusschen deszelfs | |
[pagina 164]
| |
leden de eendracht en overeenkomst te doen heerschen, en den iever voor de studie aen te prikkelen. Daerenboven had hy geenen minderen afschrik van het vuig gebroed der kwakzalvers, welke toen, zoowel als nu, met talryke benden ons vaderland doorliepen, en bewees dat het de plicht is van eenen goeden ambtenaer zyne stadgenoten van die snooden te verlossen. Tot de helft der zeventiende eeuw, hadden de apothekers van Antwerpen, voor het bereiden der geneeskundige voorschriften, altyd het dispensatorium pharmacorum, van Valerius Cordus, gebruikt, verrykt door de aenmerkingen van den vader der belgische apothekersGa naar voetnoot(*). Maer het artsenyboek had, ten gevolge der nieuwe ontdekkingen en byzonder door het invoeren der scheikundige geneesmiddelen, veel van zyn nut verloren, en men gevoelde de noodzakelykheid van er een nieuw op te stellen hetwelk met den voortgang der kunst overeenkwam. Het geneeskundig kollegie, op voorstel zyns voorzitters sloeg de hand aen het werk en gaf, in 1661. de pharmacopoea galeno-chemica Antverpiensis uit. Marcquis en zyn zwager, doktor Michiel Boudewyns, brachten byzonder veel by tot het opstellen dezes artsenyboeks, dat in zwang bleef tot het verschynen van de Pharmocopoea Utriusque Nethae, in 1812 in het licht gegeven. Ondanks zyne uitgestrekte pratyk, ondanks zynen last van stadsdoktor en geneesheer van S.te-Elisabethsgasthuis, vond hy nog tyd om zich aen de studiën over te leveren, zoodanig was hy overtuigd dat de geneesheer welke de studie verzuimt, met al te veel te steunen op eigene ondervinding, van welke hy aen niemand rekening moet geven, welhaest in onachtzaemheid valt, van onachtzaemheid in onwetendheid, en somwylen zelfs in een slach van kwakzalvery. In dien tyd dacht men te Antwerpen dat de aloës goed is om alle kwalen te genezen. Vele menschen maekten er misbruik van; het was alsdan met den aloës gelegen gelyk over eenige jaren met de stelsels van Broussais en Priesnietz. Marcquis, om dit kwaed te beteugelen, deed lange opzoekingen wegens den aloës en deelde den uitslag zyner navorschingen aen zyne stadgenoten mede in een werk voor titel dragende: Aloe Morbifuga. Hoewel de aloës van alle eeuwen bekend is geweest en vele artsen over deze stof hebben gehandeld, verdient echter het boek van onzen schryver onze aendacht nog. De bloote benaming der hoofdstukken bewyst genoeg hoe hy zyn ontwerp langs alle kanten heeft beschouwd. Zoo leert hy ons kennen: 1o. De evenzinnigheid. - 2o. Wat de aloës is. - 3o. Hoe vele aloëszappen er zyn. - 4o. Hoe men deze moet inzamelen. - 5o. In welk land men den aloës kwikt. - 6o. Is hy nuttig wanneer men gezond is? - 7o. Wanneer men hem niet mag gebruiken. Hier maekt de schryver de gegrondste opmerkingen en verbiedt het voorschryven van dit geneesmiddel in de pleuris en de uitteering, in al de hevige koortsziektens, in al de ontstekingen der eerste wegen. Ik kan niet nalaten hier over te schryven het geen hy deswege zegt: ‘Dat alle zwangere vrouwen den aloes vermyden, want hy is voor hen onnuttig en kan zelfs hinderlyk zyn; zoo moet hy ook aen jonge dochters en vrouwen verboden worden tydens de maendstonden, en insgelyks is het gebruik ervan nadeelig in den buik en bloedloop. ‘Zoo ook is het inzwelgen van aloëspillen in geene wyze voordeelig in den bloedvloed, de bloedspuwingen of eenige andere bloedlossing, als in het bloeijende speen. Moeten zich ook wel wachten van het gebruik van deze geneesmiddelen die aen pleuris, uitteering, zware koortsen, uitdrooging of vermindering van krachten onderhevig zyn. Men zal zyn gebruik ook vermyden in alle ontstekingen der ingewanden, en indien een der edele deden des lichaems verzweert, zal men hem aenstonds nalaten.’ Wat zullen by het lezen van dit zevende hoofdstuk vele geneeskundigen onzer dagen zeggen, welke zich voor de eerste uitvinders van dit alles hebben uitgegeven? Het zou waerlyk een aerdig werkje zyn, waerin men zou bewyzen dat een groot getal der hedendaegsche uitvindingen van de ouden gekend waren, en dat het Nihil sub sole novum van Salomon zeer wel aen ons voorwerp kan toegepast worden. Maer zulks zou hier ongerymd wezen. Marcquis onderzoek verders wanneer men het geneesmiddel moet gebruiken. de wyze van het te bereiden en de hoeveelheid welke men moet voor schryven. Daer het gasthuis van Antwerpen, dagelyks talryke en belangwekkende gevallen voor zyne opmerkingen opleverde, kon hy zynen studiedrift ruim voldoen. In dien tyde waren er vele menschen met waterverstropping gekwollen, waervan er verscheidene overleden. Onze schryver ondervonden hebbende in het openleggen der lyken, dat de blaes geen water in hield, en dat de ziekte in de meeste gevallen veroorzaekt was door de opstropping of ontsteking der lenden en van het uretrum, gaf in 1646 een zeer volledig geschrift uit, over de verpleging dezer besmetting, voor titel voerende: Van d'ophoudinghe der urine met de curatie en preservatie derselve. Na de ontleedkundige beschryving der werktuigen gegeven te hebben, en de oorzaek, waeruit de ziekte voortkomt, te hebben aengewezen, wydt de schryver breedloopig uit over hare verpleging. Degene welke hy voorschryft, schynt my zoo redelyk, zoo overeenkomstig met de ware geneeskunde, dat zy alleen voldoende is om de praktische kennissen van onzen geneesheer naer weerde te doen schatten. Marcquis doet algemeene latingen in het begin der ziekte, mits altyd het lichaemsgestel van den lyder wel in aendacht te nemen. Deze latingen worden nu aen den arm, dan aen den voetgedaen. Dan gebruikt hy echelen aen den aers, omdat hy opgemerkt heeft dat deze diertjes op die plaets gezet krachtdadiglyk in deze ziekte werken. Hy verbiedt de waterafdryvende geneesmiddelen, zoo lang er zich teekens van ontsteking opdoen, en raedt verzachtende middelen aen. De verzachtende en pynstillende pappen op de lenden, alsmede de gekorvene bussen, dunken hem eenen goeden uitslag te | |
[pagina 165]
| |
wege te brengen. Indien deze verpleging niet helpt, bezigt hy de afleidende middelen op de huid. Maer laten wy het woord aen onzen schryver zelf, die zich met zoo veel kracht in onze schoone nationale tael uitdrukt: ‘Men sal voor eerst purgheren met eene versaeghtende ende weeckmaeckende purgatie, sonder eenighe scherpe medicamenten daer by te voegen, dan alleenelyk magh men daer by doen medicamenten die bequaem zyn voor sieckten ende passiën der waterlossende partyen. Men sal bloedt laeten naer advenant de complexie, ouderdom, saisoen des jaers, ende sterckte des patients. Daer naer sal de partye, daer de pyne is, ghestreken worden met vercoelende en pynstillende salve ende olien; vercoelende wateren om de lendenen te epithimeren, zyn seer goedt, waeronder men oock mengelen can speceryen ende poederen die vercoelende cracht hebben, ghelyck de speceryen die men in d'apotheken bereydt voor het unguentum santalinum. Oock sal men cataplasmata maecken van vercoelende cruyden, met haere sappen, vercoelende meilen ende olien. Maer zoo d'inflammatie hier mede niet vergaet, soo sal men naer dese voorgaende remedien, in bequaeme persoonen, die niet te jonck oft te oudt en zyn, moeten d'onderste aderen openen, te weten de basilica in den arm ende oock in den voet, op deselfste syde der pyne, oft daer de meeste pyne is, ende trecken bloedt af naer avoenant de crachten des patients. Ende naer al dit soo is 't bequaemste middel, ecchelen te setten aen de spein aderen des fondements, want die seer crachtigh de inflammatien der nieren connen helpen. Ondertusschen moet men myden van alle afdryvende ende waetermaeckende medicamenten, dat is in het latyn diuretica, ende dat principaelyck in het beghinsel der sieckte; maer als d'inflammatie sal minder syn ende versoet, dan magh men die besighen: maer men moet in sulck gheval alleenelyck besighen diuretica, dat is pisselossende medicamenten, die met haere coeligheyt ende vochtigheyt konnen vercoelen, versoeten ende de urine sonder fortse lossen, ghelyck daer syn vercoelende drancken, versaeghtende clisterien, decoctien van vercoelende cruyden, juleppen en dierghelycke.’ ‘Maer als d'inflammatie teenemael gheminderd is, dan sal men met de vercoelende medicamenten menghelen discutierende ende laxerende medicamenten, die soetelyck wat verwermen, ende minder als de voorseyde vercoelen connen, maer in t'eynde der inflammatie sal men verdwynende remedien gebruyken. Men sal oock continuerelyck revulsiones doen, dat zyn vertreckingen der humeuren naer de uyterste partyen, met vryvinghen, bindinghen, stryckinghen, bussen ghepickeert ende onghepickeert, dewelcke men noyt ontrent de siecke partye sal setten, maer beneden, t'en waere de phlegmoneuse ghesteltenisse merckerlyk ghemindert waere: ende soo men die als dan op de gheaffecteerde partye sette, soo souden die groote baete doen, mits dien sy als dan de inflammatie sullen doen verdwynen. De spyse ende dranck sullen in dezen ghevalle laxerende, vercoelende, verzoetende ende versaeghtende zyn, maer soberlyck ende maetelyck.’ Ik vraeg het aen de kundigste artsen, - kent men heden betere geneesmiddelen dan diegene welke over twee honderd jaren de arts van St. Elisabethsgasthuis te Antwerpen voorschreef, in de ontsteking der nieren en der waterleiders? Doorloopt de verhandelingen welke dezer dagen in ons land en by den vreemde in het licht gekomen zyn, en gy zult moeten bekennen dat het boek van Marcquis nog verdient tusschen de geachtste opgenomen te worden, en dat zy die over de nierziekten willen schryven, het nog met vrucht zullen raedplegen. Het zetten der echelen aen den aers in de buikontstekingen, welk als eene uitvinding door zekere hedendaegsche school is voorgedragen, was dus gekend en gebruikt in ons land over twee eeuwen! In het overige van het boek, zoekt de schryver de andere oorzaken op die de waterstropping kan te wege brengen in de werktuigen welke boven de waterblaes geplaetst zyn; hy wyst hunne kenmerken, hunne behandeling en de behoedmiddelen aen. Onder deze laetste stelt hy het spawater. Dit hoofdstuk levert hem de gelegenheid op om breedvoerig uit te weiden over de wyze van zich in het algemeen en in het byzonder in de verstropping der waterpypen van dees geneesmiddel te bedienen. Na zyn leven dikwyls blootgesteld te hebben in de verscheidene besmettelyke ziektens, welke de moederstad van den belgischen koophandel in de zeventiende eeuw aenrandden, stierf Marcquis in 1664 van allen betreurd. Het bestuer van St. Elisabethsgasthuis om de groote diensten door den geneeskundige aen het huis bewezen, te erkennen, deed, in 1666, eenen zerksteen in den voorgevel der apotheek ter zyner gedachtenis metsen, vertoonende zyn familiewapen en dragende het volgende opschrift: guilielmus marcquis Eene zeldzame en buitengewone zaek in dit tydstip, zoowel als op onze dagen, waerop de erkentenis voor den geneesheer uit 's menschen geheugen schynt gewischt te zyn! Voegen wy hier by dat dit gedenteeken voor eenen arts opgericht, het eenigste teeken is van algemeene erkentenis hetwelk men in het Markgraefschap van het H. Ryk ontmoet. Marcquis, uit een adelyk geslacht gesproten, was in huwelyk getreden met jonkvrouwe Magdalena Martini, waerby hy eene dochter won met name Johanna. Vrouwe Marcquis overleed den 18 October 1648. Haer echtgenoot richtte aen haer geheugen een gedenkteeken op, hetgeen men nog op | |
[pagina 166]
| |
den huidigen dag ziet in de wydvermaerde kollegiale kerk van St.-Jacobs; en het luidt als volgt. d.o.m. Doctor C. Broeckx. |
|