De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijTwee nieuwe teniersen in het musaeum van Antwerpen.Het is slechts weinige jaren geleden, dat het Musaeum van Antwerpen in bezit trad van eene schildery van David Teniers, den jonge. Tot dan toe kenden wy van dezen meester slechts den doek welke den slag van Valencyn voorstelt, en hoe uitmuntend dit kunststuk ook zy, kon men het toch niet als een Teniers rekenen, daer het gansch buiten de wyze loopt waerdoor de vlaemsche schilder zich heeft beroemd gemaekt. Een enkele Teniers voor het Musaeum van België's eerste kunstgesticht was voorzeker niet veel. In het belang der genreschildering moest men de verzameling door nieuwe kunstgewrochten verryken. Het bestuer onzer koninklyke Akademie heeft in deze behoefte willen voorzien. Door haer toedoen is de aenkoop gedaen van twee allerliefste, schilderykens van David Teniers, den jonge. Even als de Teniers welken wy reeds bezaten, stellen deze tafereeltjens tooneelen uit het vlaemsche boerenleven voor. Het eene verbeeldt een ryk landschap; ter linker zyde ontwaert men een oud en somber kasteel; eenige boeren houden zich onledig met visch te vangen in het water dat het kasteel omringt. Het andere vertoont insgelyks een landschap, waerin zich een ronde toren bevindt; de boeren hebben thans het visschen verlaten en zyn in gesprek aen den voet van een kruis getreden. Deze twee paneeltjens zyn door bevoegde persoonen als echt erkend, en behooren voorzeker tot de goede werken des meesters. De schepping is geestig; de kleur is op de hoogte der schoonste voortbrengselen van Teniers; zy is zoo klaer, zoo zilverachtig, zoo doorschynend, het luchtperspectief is zoo wel teruggeven dat, om ons denkbeeld een kleed te schenken, wy hier enkel het karakteristisch en techniek woord geblazen moeten gebruiken. Wy danken de bestiering onzer koninklyke Akademie voor deze gelukkige aenwinsten, en hopen dat zy het by deze twee Teniersen niet zal laten. Gelyk wy reeds in een vroeger artikel zegdenGa naar voetnoot(*), ons Musaeum, dat de weèrschyn van onzen nationalen roem zou moeten wezen, beantwoordt niet aen zynen titel. Tot nu toe bezitten wy er geene enkele schildery van Brauwer, Dow, Steen, Hals, Frans Mille, Ruysdael, Mieris, Both, Wouwermans, Backhuyzen, Terburg, Ryckaert, Potter, Cuyp, Hobbema, in éen woord, wy ontbeeren niet alleen al de genreschilders, maer het puik der landschap- en zeeschilders, en zelfs verscheidene onzer voornaemste historie- en portretschilders, zoo als Bartelmees Spranger, Adam van Noort, Filips de Champagne, Gonzales Coques, Frans Denys enz. Zulke leemtens mogen niet blyven bestaen; wy hopen dat zy in het belang der kunst en van den vooruitgang onzer nationale schilderschool zoo spoedig mogelyk zullen aengevuld worden. P. Génard. |
|