zorgd, zoo dat hy nog eens kan beproeven het pad der deugd te bewandelen.
- En verwacht gy van uwe poogingen eenen goeden uitslag, doktor? vroeg ik.
- Ik hoop het, - antwoordde de brave geneesheer; - ik hoop het; doch, ofschoon het de wensch myns herten zy, begrypt gy dat het my onmogelyk is zulks te voorzeggen.
Dien avond spraken wy niet verder over den dronkaerd.
Er waren sedert meer dan twee jaren verloopen, en sinds lang dacht ik niet meer aen het ongelukkig einde van het arm Sanneken. Op eenen namiddag der maend mei 1849, stond ik op den hoek eener kruisstraet, met mynen goeden vriend, den ouden geneesheer, te praten. Hy vertelde my eene ontdekking van het hoogste nut voor de geschiedenis der boekdrukkunst, die hy onlangs had gedaen; volgens zyn zeggen, had hy de minst onwederleggelyke bewysstukken in handen, dat Laurens Jans zoon Coster, en niemand anders, de uitvinder dier kunst was. Op eens werden wy in ons gesprek onderbroken door het luide geroep van Vivat Willem! Vivat Willem! Weg met de volksverdrukkers! en byna gelyktydig vertoonde er zich eene bittere plooi rond den mond van Judocus Breidenbach, terwyl hy zyn hoog effen voorhoofd in diepe rimpelen samentrok. Ik verhief het hoofd, om te zien wie die oproerige kreten uitgalmde, en spoedig ontwaerde ik een dronken man, die op eenige stappen afstands, te midden der straet, op ons kwam aenwaggelen.
- Laet ons verder gaen, - sprak de geneesheer; - ik kan dien ongelukkige niet goed lyden: telkens als ik hem zie, voel ik my het bloed van verontweerdiging sneller door de aderen vlieten. Wy kunnen zoo goed al wandelende praten, als al staende hier op den hoek dezer straet, en zullen ons daerenboven minder voor de rytuigen hebben te myden.
- Zie, het is zatte Dries! Kent gy dien man, doktor? - vroeg ik, daer ik bemerkte wat onaengenaem uitwerksel het gezicht des dronkaerds op hem had gemaekt.
- Het is de vader van het van honger gestorven Sanneken, - antwoordde my Judocus Breidenbach onder het voortwandelen; - telkens ik hem ergens ontmoet, is myn dag bedorven. Zie, - ging hy voort, - het zou my niet spyten, myne ontdekking niet te hebben gedaen, zoo ik hem dan ook maer niet had gezien, den ongelukkige!...
- Al wat gy dan voor hem hebt gedaen, is verloren moeite geweest, doktor? - onderbrak ik hem.
- Gy zegt het maer al te wel, jonge vriend.
- En de wroeging over den dood van zyn kind, heeft hy die ontloopen?
- Ha! zie, dat is wat anders. De dronkaerd heeft, toen ik er hem had toe in staet gesteld, zich terug aen den arbeid willen begeven. Maer het scheen dat hy dit niet meer kon: want telkens als hy arbeiden wilde, vielen hem de gereedschappen uit de handen. Zonder dat hy het wist, helde hem het hoofd voorover op de borst, en de gedachte aen het rampzalig einde van zyn kind zweefde hem immer vóor den geest. Zoo zat hy dikwyls uren achtervolgens, met het hoofd in de handen, van tyd tot tyd binnen 's monds morrende: - Ik ben de schuld van Sannekens dood! ik ben de moordenaer van myn eigen kind!... Hy heeft geworsteld, lang geworsteld om de wroeging in zyn hert te smooren; maer wat hy ook deed, het was hem onmogelyk er in te gelukken. Dan begon hy op nieuw te drinken, om in den drank de vergetelheid van het schrikbeeld, dat hem overal vervolgde, te ontvluchten.
- En is hy er eindelyk in gelukt? - vroeg ik; - heeft hy de wroeging in den drank kunnen smooren?
- De knaging des gewetens kan men nooit ontloopen, - zegde doktor Breidenbach, op langzamen, plechtigen toon. - Zoodra die ongelukkige uit zyne dronkenschap ontwaekt, ziet hy het beeld zyns kinds vóor zich verschynen, en snikkend ontvallen hem dan de woorden: - Ik ben de moordenaer van Sanneken, van myn eigen kind! - en korts daerop wordt hy door eene soort van razende zinneloosheid aengevallen, trekt zich de voor den tyd vergrysde haren uit het hoofd, slaet zich de handen vóor de oogen, valt knielend op den grond, waerna hy de handen saêmgevouwen boven het hoofd verheft en op smeekenden, hertscheurenden toon uitroept: - Ho! ik smeek het u op de kniën! Sanneken, Sanneken, ik bid u, ga heen! ga in Gods naem heen! - Daer zyne smeekingen, zyne tranen echter vruchteloos zyn, springt hy dan telkens recht met verwilderde oogen en het schuim om den mond, terwyl hy zich de gebalde vuisten krampachtig tegen het voorhoofd wringt, waerna hy, ten einde raed, het eerste snapshuis het beste, dat hy op zynen weg ontmoet, binnen loopt, om er in den brandewyn den laetsten hem overblyvenden geestessprankel te verdrinken.
- Yselyk, doktor, dat is yselyk! - zegde ik diep bewogen; - zulk lot overtreft, myns dunkens, verreweg dit van Tantalus uit de grieksche fabelleer.
- Ja, - antwoordde Breidenbach; - hy is een levend voorbeeld voor velen; zoo zy er nu maer de noodige les uit wisten te trekken. Zyn lot bewyst: ten eerste, dat het eenen dronkaerd moeijelyk is zich van zynen der menschheid ontteerenden drift te beteren, en ten tweede, dat het onmogelyk is, wat men daertoe ook beproeve, de wroeging te ontloopen!...
Na eene poos te hebben gewacht, voegde de doktor er by:
- En God weet wat er nog volgen zal! Zyn einde, ik ben er zeker van, zal rampzalig zyn!
- Gave de hemel, - merkte ik met stille stem aen, - dat de dood hem spoedig kwame bezoeken! Het graf alleen kan zyne folteringen verzachten.
De brave oude geneesheer heeft het einde van den dronkaerd niet gekend; want hy-zelf wisselde korten tyd daerna het aerdsche met het eeuwige.
De dronkaerd bleef altoos, van den morgend tot den avond, waggelend de straten doorloopen. Byna altoos was hy gevolgd door eenen hoop kinderen die hem uitjouwden, en daer zulks hem lastig maekte, dreef hy de kinderen met dreigende gebaren van zich af en liep hen achterna, luidkeels schreeu-