De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijOntdekking eener muerschildering in het groot vleeschhuis te Gent.Het hedendaegsch Groot Vleeschhuis, te Gent, werd ten jare 1408 gebouwdGa naar voetnoot(*). Voór dien tyd was de Groote Vleeschhal ‘een leelick houthuus’ dat in de Drapstraet stond en zich ook langs achter, tot aen den samenvloed van Lieve en Leije, tot in de nabyheid der Hoofdbrug uitstrekte. In 1828, ten einde het Vleeschhuis te vergrooten, nam men de van dit gebouw afhangende oude kapel der beenhouwersgilde in. Over eenige dagen ontdekte de heer Frans Van Melle, beenhouwer en toezichter van het Groot Vleeschhuis, eene muerschildering op den wand, tegen welken eertyds het outaer dezer kapelle stond. Eene dikke laeg witkalk bedekte de beschildering en verborg ze sedert ettelyken tyd. De heer Van Melle, dien het aen geene belezenheid mangelt en die onder de yverigste bestuerleden onzer aloude Rederykkamer, de Fonteinisten, wordt geteld, begreep van eerst af aen het belang dat zyne ontdekking kon opleveren. Hy maekte ze bekend aen den heere kunstschilder Felix de Vigne, met wien hy beraedslaegde over het geschiktste middel om den kalk te doen verdwynen, zonder de schildering te benadeelen: iets dat met omzichtigheid aengevangen werd en thans bykans voltrokken is. De dagbladen kondigden deze ontdekking reeds van voorledene week aen, en van alsdan af ging een toeloop geletterden en ongeletterden de allengskens te voorschyn komende schildering bezichtigen. Ik ook was onder het getal der nieuwsgierigen, en dacht het niet ongelegen iets over het door den heer Van Melle teruggevondene kunstwerk in de Vlaemsche School mede te deelen. De ontdekking door den heer Van Melle gedaen is des te gewichtiger, daer de gentsche muerschildering niet in fresco, maer in olieverwe is, en als een heerlyk kunststuk mag beschouwd worden, waeriu men de meesterlyke hand van eenen schilder, tot de school der Van Eycken behoorende, herkent. Het onderste der schildering is dry meters boven den grond verheven, en bedekt eene ogivale vlakte van omtrent zeven meters hoogte, waervan de basis vyf meters breedte heeft. Het onderwerp, in prachtige oliekleuren geschilderd, is de Geboorte des Zaligmakers. In het midden ziet men het kindeken Jesus, door schitterende stralen beglanst, aen de voeten der H. Maegd liggen. Boven het goddelyk wicht en nevens zyne moeder zweven engelen. Beneden ziet men ter rechter zyde hertog Philips-den-Goede, graef van Vlaenderen, en ter linker zyde, zyne | |
[pagina 69]
| |
derde echtgenoote Isabella van Portugael, beide in sierlyk gewaed, knielende en den zoon Godes aenbiddende. Achter den hertog knielt zyn zoon, Karel van Charolois, later Karel-de-Stoute, welke aen zyn jeugdig gelaet en aen de kleuren van het burgondisch huis, die hy op zyne kleederen draegt, kenlyk is; en achter de hertogin knielt Adolf van Cleef, die Philips-den-Goedes zuster, Maria, huwde en reeds den 19 september 1448 stierf. Boven deze vier persoonagiën ziet men hunne gehelmde wapenschilden. Tusschen Philips en Isabella staet een priester, de armen tot God opheffende. Doch van dit laetste gedeelte der schildering blyft weinig over; want men kapte te dezer plaetse een breed stuk uit den muer, dat met steenen werd toegemetseld. De portretten van Philips, Isabella en Karel, vooral het eerste, zyn in tamelyk goeden staet; dat van den hertog van Cleef is byna uitgesleten. Onder het afgebeelde leest men in geele gothische letteren, die schynen boven andere guldenen van gelyken aerd herschilderd te zyn geweest: (dit) heeft doen maken jacop de......Ga naar voetnoot(*) m.cccc ende xlviij. De afbeelding van een links loopend haentjen, misschien het kenteeken des schilders, sluit het opschrift, waervan het midden onleeslyk of verdwenen is. Wanneer werd dit kunststuk, dat, zoo men ziet, van het jaer 1448 dagteekent, het eerst oververwd? Hieromtrent kan men slechts gissingen inbrengen; maer toch schynt het stellig dat zulks reeds eenen aenzienlyken tyd geleden is. Dat er, noch by het wegdoen van het outaer der voormalige kapel, tydens den inval der Franschen, noch by het innemen der kapel zelve, in 1828, geen acht gegeven werd op de beschildering, waervan toch iets min of meer moest doorschynen, is geen wonder. De aendacht was alsdan min dan heden op dergelyke kunstvoortbrengsels gevestigd. Maer sedert 1828, werd te Gent het merkweerdige fresco der LeugemeeteGa naar voetnoot(**) ontdekt, eene schildering tot de XIIIe eeuw opklimmende, die verscheidene onzer oude Neeringen in krygsmarsch voorsteldeGa naar voetnoot(***); en vroeger had professor Kesteloot reeds de belangryke muerschildering van den Nieupoortschen bolwerktoren leeren kennenGa naar voetnoot(****). Spytig genoeg, dat door de herbouwing der vestingen van Nieupoort het herscheppen der Leugemeete in eene brouwery, het eene en andere fresco bykans dadelyk na de ontdekking zyn vernietigd geworden. Gelukkig nog dat de fresco der gentsche BylokeGa naar voetnoot(*) ons overblyft, om een staeltjen te geven der vlaemsche schilderkunst uit die eeuwen! Men geve thans meer en meer acht, by het herverwen, in staet stellen of afbreken van oude gebouwen, of er onder een witkalk geene muerschildering verholen ligt. Onze voorouders, die tydens de middeleeuwen zulken aenzienlyken rang bekleedden tusschen de volkeren van Europa, bleven ook in het vak der kunsten niet ten achter, en het zou wonder zyn, indien by hen, zoo als in andere naburige streken, de lust tot muerschilderingen niet algemeen verspreid ware geweest. In Noord-Nederland zyn dergelyke kunstgewrochten tot hiertoe menigvuldiger dan in België voor den dag gekomen, en niet alleen in de steden, maer ook in de dorpskerken ontdekt, zoo dat de geleerde professor Kist zich in gelegenheid bevond, er eene heele reeks aen te halenGa naar voetnoot(**). Laet ons verhopen dat zorgvuldige nasporingen ons in dit slach van vaderlandsche oudheden zullen verryken! C.-A. Serrure, student in de rechten. Gent, 2 mei 1855. |
|