De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijWapenkunde.Indien er ooit eene wetenschap ten onzent is verwaerloosd geworden, dan is het wel de wapenkunde. Sedert de vyftiende eeuw, wanneer, met de overheersching van vreemde vorsten, vreemde zeden en gebruiken by ons volk indrongen, heeft men zich hier te lande voor de wapenkunde van de fransche tael bediend, juist alsof onze moedersprake geene woorden genoeg bezat, om de afgetrokkendste denkbeelden, de zonderlingste teekenen te verklaren! Deze verwaerloozing, of liever miskenning, heeft ruimschoots dry eeuwen geduerd, tot het punt zelfs dat menig geleerde begon te twyfelen of ooit heraldische uitdrukkingen in het Nederduitsch konden ingevoerd worden. Niets was echter gemakkelyker. De vlaemsche tael bezit van de vroegste tyden den ryksten voorraed van oorspronkelyke en juiste bewoordingen, en alwie met de werken der dietsche dichteren bekend is, zal getuigen dat onze moedertael in dit opzicht, zoo min als in eenig ander, voor vreemde spraken moet wyken. Al wat er te doen stond, was de verschillige uitdrukkingen, in eene menigte oude schryvers verspreid, by een te vergaderen, te verklaren, in orde te brengen, in éen woord een wapenkundig woordenboek op te stellen. Deze taek is thans volbracht. Dank aen de opzoekingen van de Rouck, Kockx, Smallegange, Willems en Serrure, mochten wy eene reeks werken kennen, waerop Jr. Van den Bergh, de eerste die zich op eene ernstige wyze met het | |
[pagina 67]
| |
onderwerp bezig hield, zyne Grondtrekken der Nederlandsche Wapenkunde kon vestigen. Onze eigene opzoekingen by die van dezen oudheidkundige voegende, denken wy ons in bezit van eene volledige verzameling van kunstwoorden.
De wapenkunde laet zich in twee hoofdtakken verdeelen. 1o. De wapens. 2o. De versieringen. Volgens een oud gebruik zouden wy met de wapens moeten aenvangen; doch dae wy by onze beschryving eenigzins de chronologische volgorde willen in acht nemen, zullen wy eerst van een sieraed spreken dat eeuwen lang bestond voór het invoeren der blazoenen: | |
De kroonen.Indien wy in onze verhandeling al de vormen van kroonen moesten mededeelen, die sedert het invoeren van dit kenmerk der oppermacht zyn in zwang geweest, dan zouden de kolommen van eenen halven jaergang ras met plaetjes gevuld zyn; zulks valt echter niet in ons bestek: wy willen van de kroonen alleenlyk spreken, voor zoo veel zy met de wapenkunde in verband staen. Het Roomsche ryk, waeruit, om zoo te zeggen, al de andere staten van Europa zyn voortgesproten, doet zich natuerlyk vooreerst op; wy zullen dus eenige woorden aen de keizerlyke kroone wyden. De oorsprong dezer kroon is by Cesar te zoeken. Het senaet had hem, uit erkentenis voor zyne talryke zegepralen, eene lauwerkroon toegewezen, en dit eereteeken, aen den grootenveldheer toegekend, werd door zyne opvolgeren, toen zy den keizerlyken troon hadden beklommen, als het kenmerk hunner oppermacht bybehouden. Nero, zegt Visconti, was de eerste die van het gebruik der lauwerkroon afzag. Hy had zich als een nieuwe Apollo doen aenbidden, en wou zich het teeken der godheid op de slapen drukken. Daerom nam hy de kroon met stralen aen, die alleen aen Jupiter en Apollo eigen was, en welke zyne voorgangers slechts na hunnen dood hadden bekomen. Deze kroon was lang in gebruik, toen Diocletiaen het Diadema invoerde: Dit teeken bestond uit een linnen of zyden lint, dat het hoofd omsloot, en somwylen met gouden borduersels, peerlen of kostbare steenen was opgeluisterd. Van het Romeinsche in het Oostersche ryk overgevoerd, is het diadema lang in eere gebleven, en door eene menigte Byzantynsche keizers en keizerinnen gedragen geworden. Intusschen was het eigentlyke Romeinsche ryk gevallen: een Frankisch vorst had zich, om zoo te zeggen, van al de staten der vorige Romeinen meester gemaekt, en Paus Leo III had hem tot keizer van Rome, hersteller van het Ryk der Westerwereld, uitgeroepen. Karel-de-Groote bediende zich van eene kroon die gansch van de vorigen verschilde: Zy is samengesteld uit acht platen van verschillende grootte, - vier groote, gansch met steenen bezaeid, en vier kleinere, met ingelegde figuren en eenen boordGa naar voetnoot(*) van kostbare gesteenten versierd. In de voornaemste plaet is een kruis geplant, voorzien van eenen met peerlen opgesmukten band, die in halven circel gekromd, zich in de achterste plaet gaet vestigen en de kroon in den rang der geslotene doet treden. Deze band is er echter zeer laet (omtrent het jaer 1138) door keizer Koenraed III bygevoegd, als blykt, zegt de Murr, uit volgend opschrift: chuonradus dei gratia romanoru' imperator aug. De acht platen, die door soorten van scharnieren aen elkander zyn gehecht, bevatten vier hoofdverdeelingen, welke verdienen beschreven te worden. Op de eerste ter rechter zyde ontwaert men koning Salomo; boven zyn hoofd prykt het volgend opschrift: rex salomon. | |
[pagina 68]
| |
In zyne handen houdt hy eenen brief met deze woorden: time dominum et regem amato. De volgende plaet stelt David voor, die insgelyks eenen brief draegt, waerop te lezen is: honor regis judicium diligit. Op de derde plaet troont koning Ezechias; vóor hem staet de profeet Isaïas, die hem eenen brief toont met deze woorden: ecce adjiciam super dies tuos xv annos. Eindelyk de laetste plaet toont het afbeeldsel des Zaligmakers, tusschen twee gevleugelde Seraphynen. Boven Christus hoofd staet het opschrift: per me reges regnant. Al deze figuren in goud gedreven, zegt Willemin, wien wy een gedeelte dezer aenteekeningen ontleenen, bezitten door hunne kleedy meer betrekking met de grieksche keizers van het byzantynsche ryk dan wel met de frankische koningen, iets dat zou doen veronderstellen dat dit hoofddeksel door grieksche kunstenaren is uitgevoerd. Karels kroon was echter de eenige niet die in het Duitsche Ryk in gebruik was. Na den ondergang van het Oostersche Ryk, schynt de keizerlyke kroon in zwang te zyn geraekt, welke thans nog boven de wapenschild van het Oostenryksch en die van het Russisch Huis praelt. Zy heeft den vorm van een diadema, waerin eene soort van tiara of bisschoppelyken myteris gesloten. ‘De keyserlycke croon is ghekloven of tweevoudigh’ zegt de Rouck in zynen Nederlandtschen Herauld ‘als den dobbelen Arent, mede ten aensien, soo het schynt, van 't Oostersche en Westersche Keyserryck. Sommighe willen 't selve te beteeckenen, 't gheestelyck ende wereltlyck regiment, omdat in d' oude tyden, de Keysers mede waren Priesters, ende haer croon, by naer de forme van een Bisschops miter, doch wat laeger, van voor meer open, minder scherp, ende in 't midden een boge met 't cruys daerop, insigne pietatis Christianae in imitatie van den Keyser Phocas, die men seydt, sulcx ghedraghen te hebben... Doch, voegt de Rouck er by, de keyserlycke croon by Constantyn ende syne successeurs was ongespleten, soo dat de ghespleten of tweevoudighe croon, naer de separatie van 't Ryck eerst ghecomen is in 't Westen.’ P. Génard. (Wordt voortgezet.) |
|