ophoopen, zonder het
voortdurend weg te kuischen om de namen glansend en schitterend te houden?
Kent gy nog namen van dryvers buiten dien van Benvenuto Cellini, den Italiaen, den eenige die volkslief gebleven is? - Ge moet al diep in de kunststudie getreden zyn om nog te weten dat Balin, Thomas Germain, Jean Goujon het metaelwerk in de laetste twee eeuwen in Frankryk eer aen deden en dat Feuchère en Gal het tot eene bewonderensweerdige hoogte brachten. - En als ge dat weet, dan zult ge ook in sommige fransche schriften vernomen hebben dat heden te Straetsburg een zekere Mr. Kirstein de blyde inkomst van Alexander in Babylonië (een basrelief van Thorwaldsen) in eene vaes heeft gedreven, op eene wyze, welke de bewondering opwekt van al die het meesterstuk zien.
Maer namen van belgische dryvers, kent ge die? De Franschen zyn te onwetend in de geschiedenis van ons land om die te kunnen noemen, en de belgische werken, waerin zy worden aengehaeld, zyn te weinig verspreid, om die namen te doen gelden en te doen weèrgalmen.
Nogthans dreef Jongelings de sieraeden der lombe van Karel-den-Stoute, en de Backere die van het graf van Maria van Burgondië, en wie zulke schoone dingen in die lang verleden eeuwen dreef, verdient wel dat men zich zyner herinnere. De naem des verveerdigers der schoone kas van het heilig bloed te Brugge, Jan Crabbe, is meer onder de vreemdelingen dan by ons gekend, en wie hoorde van Le Pire, van de Verberten en van Somers?
Allengskens zullen wy dien getaenden nationalen roem uit de vergetelheid heropdelven; intusschen moeten, gelyk wy hooger zegden, eenige jonge kunstenaers, door schoone werken, het dryven weder in eere brengen, en daerom is het dat wy het verdienstelyk gewrocht van Lambert Van Ryswyck afkondigen.
Wy spraken reeds van dien heer onder het opzicht der sieraednyverheid; het doet ons genoegen hem hier als kunstenaer te mogen beschouwen, en daer de vinding het grootste kenteeken der kunst is, zullen wy over de samenstelling van den beker, dien men hier ziet afgebeeld, in eenige uitweidingen treden.
De beker werd ter eere van Conscience verveerdigd. Hy moest dus een letterkundig, een vlaemsch karakter dragen. Ook stelde de heer Van Ryswyck hem op acht steenen, waerop de namen van Van Maerlant, Van Vondel, Cats, Bellamy, Helmers, Willems, Ledeganck en Th. Van Ryswyck pryken, welke dichters inderdaed als de steunzuilen onzer letterkunde mogen beschouwd worden. - Op die steenen rust de vlaemsche Parnassus of zangberg, waerop dry engelen, den heldenzang, de geschiedenis en den veldzang verbeeldende, de kuip ter eere van Conscience omhoog heffen als eene hulde aen een der grootste schryvers, welke onze nederlandsche letterkunde immer heeft voortgebracht. De kuip zelve heeft nu heel en al betrekking op den romandichter aen wie zy is toege-