De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe toorts van de kunstafdeeling der Gilde.België was ten allen tyde het land der Gilden en Neeringen. De volksvryheid, met zoo vele moeite op de vreemde heerschappy gewonnen, werd onder de bewaring dier machtige genootschappen gesteld, wiernamen alleen de roemrykste feiten onzer geschiedenis doen herdenken. Elke dezer oude Gilden koos zich een byzonder kenmerk of blazoen uit, dat haer in vredestyd van de andere gilden en ambachten moest onderscheiden, en in tyden van gevaer of oorlog als aenmoedigingsteeken en vereenigingspunt ten stryde vergezellen. De vreedzame St.-Lukas gilde, in alle steden uit eene menigte stielen samengesteld, die den H. Lukas tot patroon erkenden, nam tot kenteeken een wapen van azuer, beladen met dry schilden van zilver, zinnebeeldender dry voornaemste kunststielen; hierboven een gevleugeld ossenhoofd, dat onze goede voorvaderen met den spotnaem van Lukasvogel bestempelden. Even als de St.-Lukas gilden der andere steden, voerde de Antwerpsche het hierboven aengeduide blazoen. Ten jare 1480, eventwel, wanneer de rederykkamer de Violiere by haer werd gevoegd, nam zy den kreet dezer laetste aen Wt jonsten versaemt, dien zy | |
[pagina 37]
| |
sedert voortdurend onder haer wapen heeft gedragenGa naar voetnoot(*). Dit wapen was immer het roemryke teeken onder welks geleide de Antwerpsche Gildebroeders ten kunststryde togen. By elk nationael feest, by elk Landjuweel of Haeghspel, spanden onze grootste kunstenaren al hunne krachten in om aen hunne vereeniging den prys van het schoonste blazoen te verzekerenGa naar voetnoot(**). Ter gelegenheid van het 400jarig jubelfeest dat de Gilde met eene tot nu onovertroffen pracht vierde, hadden onze kunstenaren, die hierin het voorbeeld hunner voorzaten volgden, geene opofferingen gespaerd om het gryze genootschap in bezit te stellen van kenteekens, den oudsten kunstkring van België weerdig: de heeren Dilis, Van der Haeghen, Lefeber en Goemans schonken niet alleen het beeldhouwwerk van de prachtige standaerden der Gilde en harer Zangafdeeling, maer hunne zelfopoffering tot het uiterste willende voeren, verveerdigden zy nog de toortsen der Wis- en Letterkundige afdeelingen. De Kunstafdeeling alleen bezat tot nu toe geen byzonder kenteeken. In zitting van 29 november laetstleden, lieten de heeren J.B. Dilis en E.J. Van der Haeghen de edele gedachte kennen, dat zy, even als voor de andere afdeelingen, ook voor de kunstafdeeling kosteloos eene toorts zouden uitvoeren. Hun voorstel werd met toejuichingen begroet, en eene dankbetuiging aen de ieverige leden gestemd. Eene toorts voor de Kunstafdeeling der Gilde moest volgens de heeren Dilis en Van der Haeghen het werk van al de leden zyn; hun persoonlyk belang opofferende, wilden zy slechts de tolken van aller gedachten worden; daerom uitten zy den wensch dat elk hunner kunstbroeders eene teekening zou inleveren, opdat de afdeeling over het uit te voeren plan zou kunnen beslissen. Deze oproep was te edelmoedig, dan dat hy niet met geestdrift zou worden beantwoord. Verscheidene teekeningen werden door de leden der afdeeling ingeleverd; allen hadden gewedyverd om een kunststuk der Gilde weerdig tot stand te brengen. Met die echte broederlykheid, welke den Vlaming kenschetst, ging men tot den keus over; het plan dat de meeste stemmen verwierf, was dit des heeren Ed. Du Jardin, leeraer by de Koninklyke Akademie van Antwerpen. En inderdaed, dit plan beantwoorde uiterst wel aen de inzichten der Afdeeling. Op een fraei voetstuk, met de wapens der Gilde versierd, staet Rubens als hoofd der Vlaemsche Schilderschool afgebeeld; hy reikt de eene hand aen Huibrecht Van Eyck, voorgesteld als uitvinder der olieschildering, de andere aen Quinten Massys, den onsterfelyken smid-schilder, den voorganger van Rubens, misschien door dit onvergelykbaer vernuft alleen overtroffen. Deze vereeniging der dry uitstekendste kunstenaren waerop de belgische Gilden mogen fier zyn, is buitengewoon gelukkig en toont den fynen smaek des heeren Du Jardin aen. Als historieschilder, heeft hy aen zyne samenstelling die grootsche eenvoudigheid weten te verleenen, welke immer den waren meester kenschetst. Wy zyn dus trotsch over het kunststuk dat onze Gilde gaet verryken, en wenschen de heeren Dilis en Van der Haeghen geluk, daer zy hunne schoone poogingen met zulken schitterenden uitslag bekroond zien. P. Génard. |
|