De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Eene voorstelling der godheid.Een der voornaemste en nuttigste werken die de oudheidkunde heeft voortgebracht, is buiten twyfel de Iconographie Chrétienne of Histoire de Dieu, door M. Didron in 1843 te Parys uitgegeven. In dit werk, de vrucht van onophoudende en gewetensvolle opzoekingen, heeft de schryver, zooveel mogelyk, al de hoofdtrekken vergaderd die de poëtische christene kunstscholen der middeleeuwen hebben uitgevonden om de Godheid voor te stellen. Van den eenvoudigen dryhoek, het teeken der allerheiligste Dry vuldigheid, tot het Lam; van de Hand, tot den ganschen menschelyken vorm, alles vindt men in dit meesterachtig boek vereenigd, dat, volgens ons, ter studie der christene oudheden onontbeerlyk is. By deze groote poogingen door den H. Didron met zulken gelukkigen uitslag aengewend, zal het wellicht vermetel schynen over de voorstelling der Godheid in de middeleeuwen nog een woord te reppen; doch de geest onzer voorvaderen was zoo ryk; hunne echt christene inbeelding had zoo vele kleuren om hunne gedachten terug te geven, dat wy het waerlyk als een onrecht jegens hen zouden aenzien, hunne poëtische voortbrengselen stilzwygend voorby te gaen. Er is meer: de heer Didron heeft zyne proeven byzonderlyk in Frankryk en in Italië gezocht; van België zegt hy geen woord, en al wie met de kunstwerken onzer oude Vlaemsche School bekend is, zal met ons getuigen, dat het onzen voorouderen noch aen rein christen gevoel, noch aen kunstzin, noch aen uitvoeringsmiddelen ontbrak, om meesterstukken in dit vak voort te brengen. Een bewys tot staving van ons gezegde. Tydens onze opzoekingen in de Archieven der Cathedrale van Antwerpen, ontmoetten wy aen eenen akt van de XIIIe eeuw, eenen zegel welks uitvoering ons buitengewoon trof. Hy verbeeldde den Zaligmaker op eenen troon gezeten; met beide handen houdt Christus een doek vast, waerin eene menschengedaente schynt te rusten. De zonderlingheid dezer samenstelling trof ons, des te meer, daer wy twyfelen, de Godheid ooit op zulke wyze voorgesteld te hebben gezien. En geen wonder! De zegel behoort tot een dier gestichten wier naem alleen de rampzaligste plagen der middeleeuwen doen herdenken: de Leproozy. Men weet welken schrik de melaetschheid in vroegere tyden inboezemde; zy, die de ziekte had aengerand, waren buiten alle gemeenschap met hunne medemenschen gesloten; de zwaerste, de wreedste straffen waren niet alleen tegen de kranken uitgesproken, maer zelfs tegen diegenen, welke, uit erbarming, in eenige aenraking met hunne lydende broeders mochten treden. Van alle hulp ontbloot, kon een leproos met moeite eenen ysselyken dood ontwyken. Gelukkig dat reeds in die nare tyden de menschlievende geest der Belgen zich onderscheidde. Terwyl men in andere landen de rampzalige zieken nog vervolgde, vond men hier reeds liefdadige menschen die, zich boven den geest der eeuw verheffende, de arme leproozen onder hunne bescherming namen. Antwerpen bovenal toonde zich geneigd het lot der melaetschen te verzachten; doch onder diegenen welke zich het meest door hunne liefdadigheid deden kennen, telt men den Plebaen van O.-L.-V. kerk, Nikolaes van WyneghemGa naar voetnoot(*), alsook Hendrik de Hollander. Deze laetste, een schatryk man, had vroeger het voornemen gevormd om met andere kruisvaerders den tocht naer het H. Land te ondernemen; uit hoofde zyner slechte gezondheid, | |
[pagina 26]
| |
zyne belofte niet kunnende vervullen, schonk hy, in vergoeding van dit verzuim, niet alleen zyne goederen aen het Antwerpsche leproozenhuis, maer nam zelfs de geestelyke kleedy aen, om zich gansch aen den dienst der arme zieken te wyden. Tot dit leproozenhuis hoort de zegel toe waervan wy de afbeelding mededeelen, en zeker moet hy uit dien hoofde reeds het grootste aen belang inboezemen. De uitvoering eventwel komt hem eene buitengewoone weerde schenken. Vestigen wy eerst onze aendacht op de samenstelling. Indien een kunstenaer onzer dagen met het steken van eenen zegel voor een krankengesticht werd gelast, zou hy buiten twyfel in de uiterlyke, de stoffelyke voorstelling zyns onderwerps, voedsel voor zyne inbeelding zoeken: - eenige zieken, door liefdadige persoonen bygestaen, zie daer zyne gansche schepping, het nec plus ultra zyner gedachten. Hoe oneindig ver was de kunstenaer der middeleeuwen boven dien onzer dagen verheven; hoe wel verstond hy het echt poëtische zyns onderwerps; christen, wat christen gevoel wist hy zynen werken in te printen! Voor hem was geene menschheid meer; integendeel, de zwakheid onzer natuer gevoelende, bracht hy alle grootheid tot den oorsprong aller grootheid, alle liefde tot den oorsprong aller liefde terug: de Godheid. Volgens hem, was zy het begin, de voedingbron aller menschelyke liefde; door haer alleen bestond dit zuiver gevoel dat den Christen van den Heiden onderscheidt. Tot dezen oorsprong ook, tot die goddelyke liefde zou hy de menschelyke liefdadigheid terug voeren, haer vereeren, haer veredelen: in een woord: Christus zelve als de Liefde voorstellen!Ga naar voetnoot(*) Van dit gevoelen doordrongen, zal het dus niet verwonderen, dat de steker van den hierboven aengehaelden zegel, de liefde door den tweeden persoon der H. Dryvuldigheid vertegenwoordigde. Christus, als God afgebeeld, zit op eenen romaenschen troon; rondom zyn hoofd praelt de krans, het teeken zyner verhevene natuer; zyne voeten zyn naekt, eene byzonderheid waeraen men doorgaens den Zaligmaker kan kennen. Met beide handen houdt hy eenen doek vast waeruit eene menschengedaente schynt op te stygen. Deze voorstelling der christene kerk, die in haren schoot alle volkeren der wereld ontvangt, zonder eenig geslacht uit te sluiten, is uiterst gelukkig; het toont wat fynen smaek de kunstenaren der XIIIe eeuw bezaten, en hoe wel zy van den geest van het ware symbolismus doordrongen waren. Ofschoon van de XIIIe eeuw dagteekenende, getuigt die zegel reeds van een grooten vooruitgang in de kunsten; als overblyfsel der Antwerpsche school bezit hy eene dubbele weerde, daer wy tot nu geene andere voortbrengselen van dit tydvak kennen. De teekening is zuiver, de draperyen wel verstaen; maer wat bovenal dit kunststuk onderscheidt, is dit rein poëtisch gevoel, die ware christelyke uitdrukking, welke anderhalve eeuw later door Van Eyck, Van der Weyden, Memling en Massys, tot den hoogsten trap van volmaektheid werd gevoerd. P. Génard. |
|