Een onzer yverigste medeleden, de beeldhouwer J.B. Dilis, overwegende hoezeer de verspreiding eener nationale lectuer de beschaving des volks moet bevorderen, besloot door een tot nu nooit gewaegd middel, de nederlandsche litteratuer aen te moedigen. De letterkundige afdeeling der St.-Lukas gilde, de Violiere, bezit eene bibliotheek, bestemd om de leeszucht meer en meer in hare leden op te wekken; deze bibliotheek zou door 's kunstenaers talent vergroot worden: hy schonk het door hem verveerdigde marmeren borstbeeld van Van Ryswyck, om eene lotery te openen, waervan de opbrengst tot het aenkoopen van nuttige boeken moet dienen.
Edele daed, die alleen van 's kunstenaers verhevene gevoelens getuigt, en reeds onze volle erkentenis verdient! Als beeldhouwer eventwel, zyn wy den heer Dilis meer verschuldigd. Zyn werk, onder het kunstmatig oogpunt beschouwd, verdient den grootsten lof. Ja, dit is Van Ryswyck wel, de luimige dichter! Begeesterd heft hy het hoofd op, terwyl de lach welken om zynen mond speelt, dien diepen spotlust aenduidt, welke tot in de minste zyner voortbrengselen doorstraelt; zyn wydgeopend oog schynt door het ruime te dringen; doch de kalmte, over het gansche wezen verspreid, drukt uiterst wel die scheppingskracht uit welke Van Ryswyck tot den hoogsten graed bezat. In een woord, dit borstbeeld herinnert ons den volksdichter in een dier luimige oogenblikken, waeraen wy een groot deel zyner meesterstukken verschuldigd zyn.
Als Gildebroeder, als Vlaming, wenschen wy den heer Dilis geluk over zyn schoon, zyn kunstig werk. Ook twyfelen wy niet of al die de nationale letterkunde behertigen, zy die onzen volksstam aengekleefd zyn, zullen, door hunne goedjonstige ondersteuning, de edele, de goede daed van ons geacht medelid vruchtbaer maken.
P. Génard.