Kunst- en letternieuws.
Elk volk heeft zyn eigen, zyn byzonder karakter. Wy, Vlamingen, bezitten eene voorliefde voor de kunsten. Deze liefde hebben wy van onze voorvaderen, die zoo veel groote mannen in alle vakken der kunst leverden, overgeërfd, en diep is zy in het gemoed onzes volks ingeworteld. Wy zyn fier op de groote namen van het voorgeslacht, en fier zyn wy, telkens dat zich een nieuwe naem by die lange en schitterende reeks kunstenaren komt voegen. En zeker zyn het niet slechts hunne namen die ons het hert van innig gevoel doen kloppen, wanneer wy die met opgeheven hoofd den vreemdelingen noemen; neen, het is wellicht omdat wy hun de voortbrengselen van het vernuft onzer voorvaderen kunnen toonen, en wy verzekerd zyn dat zy ons daerdoor als volk moeten groot achten.
Ieder van ons weet geerne wat er in het vak der kunsten, op het gebied der letteren gebeurt; welke nieuwe namen zich by de oude komen voegen; maer moeijelyk is het toch voor velen dien wensch te voldoen. Welnu, wy hebben voorgenomen de lezers der Vlaemsche School te onderrichten, zoo veel het ten minste in onze macht is, van hetgeen zich in het vak der kunsten wetensweerdig zal voordoen en hunne opmerkzaemheid trekken, op de nieuwe voortbrengselen onzer schryvers en toonzetters. Alle veertien dagen zullen wy hun een volledig verslag er van aenbieden.
Eerst zullen wy een woord zeggen over den toren van O.L.V., over het monument dat, en niet ten onrechte, de bewondering op zich trekt van al wie kunstgevoel bezit. In eene der laetste zittingen des gemeenteraeds, vroeg de heer Van Havre of het niet wenschelyk ware de kleine huiskens, die men vroeger tegen den voet van dit monument geplakt heeft, te doen verdwenen. De heer burgemeester zegde dat hy daer reeds aen gedacht had, en zoo haest de herstellingswerken, die men aen den toren verricht, tot op de hoogte van de daken der wooningen zullen gevorderd zyn, hy den raed een voorstel in dien zin zou doen. Wy juichen die gedachte toe, want ieder zal met ons instemmen dat gemelde huiskens dit schoon monument niet weinig ontsieren.
Nu moeten wy hier nog een gewichtig nieuws byvoegen: eindelyk is het vraegpunt onzer Antwerpsche Akademie beslist; de gemeenteraed heeft in zitting van 31 december besloten, dat het hekken aen den ouden styl zal blyven, en den heer N. de Keyzer als bestuerder voorgesteld.
Insgelyks is de heer Van Lerius als professor van de beginselen der schilderkunst door den Koning aengesteld en zal deze week in zyne bediening treden.
In het vak der letterkunde is er dit jaer zoo veel verschenen, dat wy 16 kolommen zouden noodig hebben om het te vermeiden; wy zullen slechts de beste in het romantieke vak aenduiden; het zyn: De Orgeldraeijer, door A. Snieders; de Kimrische Diluvie en de Wonderlyke avonturen van een oud Schilderytje, beiden door Eug. Zetternam; De oude Belgen en Vertelsels, door L. Gerrits, en bovenal het meesterstuk van H. Conscience, Hlodwig en Clothildis. Als eene goede proeve in dit vak, kunnen wy noemen: Een koning in de Kempen, door L. Van Rucklingen. De vyf beste almanachen die dit jaer het licht hebben gezien, zyn die der St.-Lucas Gilde; het Willems fonds; des Volks, der Studenten en Voor Jan en Alleman. Binnen eenige dagen zullen van de pers komen: De plaeg der landlieden, door H. Conscience; Twee brave kinderen en een boosaerdig mensch, door uwen ootmoedigen dienaer; alsook de lang beloofde en met ongeduld verwachte Geschiedenis van O.L.V. op 't Staeksken. Insgelyks ligt ter pers: Eenige bedenkingen op de Nederlandsche kunstschool, door Eug. Zetternam; aen dit werk viel de prys te beurt door de St.-Lucas Gilde uitgeloofd. Verders moeten wy de Velleda van B.J. Mees noemen, alsook den Luister der St.-Lucas Gilde, door P. Génard, en waervan de tweede aflevering binnen kort zal verschynen.
A propos van letterkunde, herinnert gy u, dat, over eenige weken, meest al de dagbladen des kinds het afsterven meldden van den gunstig gekenden Amsterdamschen schryver Alberdinck Thym? Welnu, zoo het spreekwoord waer is dat zegt: wanneer zich de doodsmare verspreidt van iemand die nog leeft, dan staet hem een lang leven te wachten; zoo zal de hollandsche schryver lang leven; want wy hebben later vernomen, dat het niet hy, maer zyn broeder was, die het aerdsche met het eeuwige verwisselde.
En thans ook iels voor de liefhebbers van zang, en er zyn er velen, zoo het waerheid is wat de gryze dichter Tollens zegt: ‘Slechts de boozen zingen niet.’ De twee romancen van J. Houben, Kermislied en Doe open! zyn allerliefst. De Vlaemsche Lier, eene verzameling van romancen, die te Gent door het Willems Genootschap wordt uitgegeven, vindt men op de piano's van alle vlaemsche schoonen, en zeker is zy er op hare echte plaets.
Johan Van Rotterdam.