De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijHet standbeeld Melpomene
| |
[pagina 7]
| |
houw-, even als in de schilderkunde,
bezitten; ja zelfs dat de weerde van een hedendaegsch beeldhouwwerk stygt, naermate het met de voortbrengselen der Grieken, in styl, vorm, en karakter, overeenstemt. Doch, ofschoon, de huidige volkeren in de beeldhouwkunde voor de ouden moeten onderdoen, heeft de eene natie meer dan de andere in dit vak uitgemunt. België, by voorbeeld, dat in de schilderkunst den stap vóor alle hoegenaemde landen heeft, bracht ook beeldhouwers voort, die met de beste der andere volkeren gelyk gesteld worden. En hier verdient eene byzonderheid te worden aengestipt, die, onzes dunkens, tot nu toe over het hoofd is gezien: dat de beeldhouwer, evenals de schilder, in zyn vak colorist hoeft te zyn. Het is niet genoeg schoone liniën te zoeken, edele vormen te beitelen; de kunstenaer moet eene diepe kennis van het licht en bruin bezitten, hy moet, om zoo te zeggen, zyn gewrocht weten te kleuren, zoo niet wordt het droog, mager, styf en daerdoor zelfs zielloosGa naar voetnoot(*). Deze eigenschappen bezaten de Grieken tot den hoogsten graed; hunne beelden, bas-relieven, zyn zoo gekleurd dat zy schynen te leven. Hierin ook munten onze landgenoten uit; de werken van Duquesnoy, Quellin en Fayd'herbe moeten wellicht slechts voor die van den onsterfelyken schilder-beeldhouwer Michel-Angelo onderdoen. Vele Vlaemsche beeldhouwers onzer dagen poogen insgelyks deze hoedanigheid van hunne voorvaderen over te nemen, en onder degenen welke, volgens ons, het meest hierin zyn gelukt, moet men onzen stadgenoot J. Van Arendonck op de eerste lyn noemen. Van een ander oogpunt dan het groote deel zyner kunstbroeders uitgaende, heeft hy zich op den weg van het ware geplaetst; aenhanger der Vlaemsche school, en bovenal colorist, weet hy zyne kunststukken een byzonder karakter te verleenen, dat onwillig de werken der ouden doet herdenken. Zyne muze Melpomene, verveerdigd voor het koninklyk schouwburg van Antwerpen, strekke tot bewys van ons gezegde; deze voorstelling van een der byzonderste figuren der grieksche mythologie zal ons menige gelegenheid tot nuttige aenmerkingen leveren. Groote opzoekingen had de beeldhouwer over het karakter zyner heldin niet te doen; hare vormen waren, om zoo te zeggen, afgeteekend; doch hierin zelf blinkt zyn talent uit, dat hy, in weêrwil dezer bekrompene voorschryvingen, eene nieuwe en bovenal eene echt poëtische schepping heeft voortgebracht. En inderdaed, hoe schetst de heidensche godenleer de muse der Tragoedie af? Melpomene, zegt zy, de strengste der negen zusteren, werd in de eeuwen die de heldentyden begrensden, afgebeeld met eenen knodsGa naar voetnoot(*) (het wapen van Thesaeus en Hercules), een ernstig masker en eenen schepter in de hand; een lang kleed daelde tot op hare voeten neder, terwyl een breede gordel dit tooisel op struize heupen vasthechtte, en ryke tooneelschoenen deze muze genoegzaem van hare gezusteren onderscheidden. Later wapende men haer met eenen dolk, en men gaf haer kroonen in de hand; ook beeldde men haer af in de houding eener denkende vrouw, die met de eene hand haer kleed zedelyk rond het lyf draeit, en met de andere eenen lauwertak houdt, het profetisch kruid van Apollo. De kunstenaer kon dus zyne Melpomene op dry verschillende, doch niet allen even poëtische wyzen, voorstellen; alles hing af van het gebruik dat hy van de hem verleende vryheid zou maken. Hy kon, by voorbeeld, even als Thorwaldsen, deze muze met den knods beitelen; doch eene zoo styve en weinig grootsche houding scheen hem in | |
[pagina 8]
| |
onze dagen der Tragoedie niet meer toepasselyk, wier taek het thans is, de hevigste gemoedsaendoeningen te wekken, en het hert, als het ware, onder hare steken te vermorzelen. De lauwer ware nog minder geschikt, want dit teeken waervan het volk de beduidenis niet verstaet, zou de Grieksche Muze in onze streken onkenlyk hebben gemaekt. Van Arendonck koos dus de tweede wyze, en als ervaren meester heeft hy er al het mogelyk nut weten uit te trekken. Rustig grootsch is zyne samenstelling, eenvoudig schoon! Een gewoon beeldhouwer hadde wellicht in overdrevene gebaren de karaktertrekken van Melpomene gezocht, want zyne beperkte middelen zouden in eene kalme houding geene stof tot dramatische nuancen ontdekken; Van Arendonck, in tegendeel, van de studie van het echt schoone doordrongen, heeft in die grootsche rust, den kunstenaren der oudheid, maer bovenal den Grieken eigen, de rykste bron voor zyne inbeelding gevonden. Geen onnoodig sieraed heeft hy Melpomene bygezet: een dolk, een masker, en, op het hoofd, eene kroon, zie daer al de teekens die deze Muze van hare gezusteren onderscheiden. Doch zelfs zonder deze zinnebeelden, wie zou de wreede Melpomene niet herkennen? Men gevoelt als een onwillig yzen by het zicht dier struize vrouw, die, den dolk in de hand, kalm en met verachting het slachtoffer harer woede schynt aen te staren. Hoezeer dit kunststuk als poëtische schepping ook uitschittert, zouden wy den kunstenaer te kort doen, indien wy hier niet dadelyk byvoegden dat de uitvoering de hoogte der gedachten heeft bereikt. Styl, karakter, juistheid der lynen, rykdom der drapperyen, verstaen van licht en bruin, alles is zoo kunstig, zoo meesterachtig, dat men wezentlyk een beeld der oudheid in oogenschouw denkt te nemen. Grooteren lof kunnen wy dit kunststuk niet toezwaeijen; ook zyn wy gelukkig dat Van Arendonck's Melpomene eene plaets is ingeruimd, waer zy immer als een blyk van 's meesters geest en talent zal pronken. P. Génard. |
|