Vlaerdings redenrijck-bergh
(1617)–Anoniem Vlaerdings redenrijck-bergh– Auteursrechtvrij
[Folio Ccc1r]
| |
Refereyn.
DEwyle d'Ouders so sorgvuldichlijck op-queecken
Haer Kinderen, dat hun gantsch niet en mach ontbreken,
So veel haer doenlijck is, en haren macht vermach,
So dat de Liefd' tot haer niet wel is uyt te spreken,
Want sy moede worden, ijv'rende dach voor dachGa naar margenoot+
om haer meer goets te doen, dewyle met gesach
de Moeders die met smert vast onder 'therte dragen;
Hoe zuyr het haer oock wordt, tot dat sy met geklach
ter Werelt komen voort, en daer na alle dagen
met moeyt' haer trecken op, met wind'len omgeslagen:
Nu groter zijnd' noch meer haer Ouders sorgen laet,
Hoe wel in groot gevaer haer leven voor hun wagen,
Om haer te maken rijck, oft wel in groten staet
te brengen door de leer, al t'haerder nut en baet.
So zijn de Kinderen verplichtet haer te lonen,Ga naar margenoot+
Gelijck d'Apostel zeyt, haer gevende den raet,
Haer Ouders Liefde met eerbiedinge te thonen.
So wie den Heere vreest, die sal sijn Ouders eeren,
Ja (so als Syrach seyt) haer houden voor sijn Heeren,Ga naar margenoot+
Op dat hy God behaecht, en hem gehoorsaem zy,
Die met een sulck gebodt sijn Wet heeft willen meeren.
V Vader Moeder med' sult eeren, op dat ghy
zeer veel Jaren moocht op Aerden leven vry,
Daer u so mildelijck een Herberch is gegeven.
Als Jacob synen Soon quam in Egipten by,Ga naar margenoot+
Joseph (hoe wel hy was in groten staet verheven)
Hem te gemoete ginck, en weenend' is hy bleven
zeer lang aen synen hals, met groot eerbiedigheyt.
De Koninck Salomon, in wijsheyt seer bedreven,Ga naar margenoot+
Zijnd' hem de komste van sijn Moeder aengeseyt,
Haer tegen gaende, heeft haer byde hant geleyt,
En in een stoel geset, ter rechter syner Thronen.
So moeten t'aller stont de Kind'ren zijn bereyt,
Haer Ouders Liefde met eerbiedinge te thonen.
Elias doende door des Heeren wil den vromen
Elisam, Saphats Soon, tot hem van d'Acker komen,Ga naar margenoot+
Sprack hy, laet my doch eens mijn Ouders kussen gaen:
Dit heeft Elias gansch niet qualijck af genomen,
Maer seyde, gaet vry heen, en blijft niet lange staen,
Ick heb met u te doen, komt wederom, treet aen.
| |
[Folio Ccc1v]
| |
Ga naar margenoot+Tobias vande reys weerkomende ter stede
daer hy sijn Vader vant, heeft oock also gedaen,
Hem wenschende geluck, en in sijn dagen vrede,
Door Raphaels bevel hem kuste vriend'lijck mede.
Ga naar margenoot+De Heere Christus selfs heeft t'aller tijt gesocht
sijns Vaders eer ov'ral, in alles wat hy dede:
Sijn Ouders heeft hy oock eerbiedelijck bedocht,
Ga naar margenoot+Gong med' na Nazareth, doend' alles wat hy mocht
om haren wil te doen, en geensins hun te honen.
Met dit ons voorbeelt zijn de kinderen verknocht,
Haer Ouders Liefde met eerbiedinge te thonen.
| |
Prince. Valerius de groot' ond'ral in sijn verhalen,
Waer over ick my heb verwondert menichmaelen,
Seyt ons dat Decius, de Roomsche Keyser, liet
sijn Sone by hem in ter Konincklijcker zalen,
En hem tot een ciraet sijn Kroon opsetten hiet:
De Soon sprack, Vader my alsulcx doch niet gebiet,
'kWensch dat dees weerde Kroon by u noch word' versleten,
Ick vreese (doch) so zulcx met uwen wil geschiet,
Dat, Keyser zijnde, mocht een Soon te zijn vergeten,
Dies wil noch liever zijn na myne beste weten,
Een ootmoedige Soon, die synen Vader mint,
En die de deucht van hem geschiet, so af kan meten,
Dan een stoutmoedich, trots, hovaerdich Keysers kint,
Meer tot wellustigheyt dan eerbieding gezint,
Dat synen Vader sou voor sijn weldaet ontkronen.
Hier doore zy doch elck beweecht, om als een vrint,
Haer Ouders Liefde met eerbiedinge te thonen.
Aensiet de Ionckheyt. S. Heyns. |
|