Refereyn op't Blasoen.
T'Vertoornt en gram gemoet, door gramschap so verbolgen,
Dat het geen wraeck en vreest, noch qua gedachten mijt,
Al soude schoon de Doot na sulcke wercken volgen
van menigh Mensche, die aen't quade niets belijdt,
Ja sulck een heftig hooft, dat ure nochte tijdt,
Noch stonden, nochte dagh, ja geen hoedanigheden
van Menschen aen en ziet, noch oft met d'eere strijt,
Al soud' het gantsche Landt (oproerigh en t'onvreden)
des gramschaps dolle wraeck beproeven en betreden:
Alzulcken toorne (seg ick) geen beschutten vint.
Aen voet-val noch gevley, noch Kintsche treur-gebeden:
Maer door de Liefde s'haer te matigen begint.
Des de Damast-bloem toont dat Liefde toorn vervvint.
Den toorn zy hoe hy wil, hoe groot, hoe zwaer, hoe krachtigh,
De Liefd' verwint hem haest, dat hy niets uyt en recht,
En maeckt sijn voorneem int uytvoeren logenachtigh;
Ja al d'oneffenheyt des herten zy beslecht:
Sy dwingt den Heere dat hy worde als een Knecht.
'tBewijs hier van is aen Assuerus wel gebleken,
Hy stilde door haer liefd' der zinnen boos gevecht,
Volbrocht haer wil door liefd', bedwong oock sijn gebreken,
Het vonnis straf hy liet tegen Haman uyt-spreken,
Sprack, dien boos-wicht die u dat dreycht, nu selve bint.
Dus verwon Esthers Liefd' Hamans wraeckgierigh preken,
En wracht dat hy onvroom by d'Koningh was gezint.
Des de Damast-bloem toont dat Liefde toorn vervvint.
Ons Heeren Iesu Christi liefd' verwon het grimmigh
en toornigh wesen op het menschelijck geslacht,
Oock d'ongenade, die om't over-treden slimmigh
op Adam was geleyt, en heeft door liefd' volbracht
het voorzegh over hem, door pijn en smert onzacht.
Door liefd' verworf hy vergiffenis onzer zonden,
En heeft door lliefd' tot ons sijns Vaders liefd' gewracht,
Door liefd' stild' hy den toorn der gener die hem wonden,
Want hy verdroegh het al (oock wat haer valsche monden
uyt-spouden tegen hem) door liefd' gelijck een Kint:
Het handt-schrift tegen ons haeld' hy uyt d'helsche gronden,
En leedt voor ons (door liefd') aen't Kruys der Joden blint.
Des de Damast-bloem toont dat Liefde toorn vervvint.
| |
Beslvyt.
Den Prins die vol van Liefd', ja self de Liefd' woud' wesen,
Heeft ons gelaten na een Liefdigh teycken milt,
Waer door ons Zielen wy liefdigh konnen genesen,
Gelijck als Hesters liefd' Assueros toorne stilt.
Want hy (die alles weet) heeft self hier door gewilt,
Dat dit een geestlijck Voorbeelt soude zijn in allen,
Oock tot des Christi doot, waer aen dit niet verschilt.
'tJoots volck in d'ongenaed' des Konings was gevallen:
Esther (door liefde) ging des Konings toorn bestallen:
So oock wy Menschen waren van Godt onbemint,
En Christi liefd' verwon 'sVaders toornige wallen,
Oock Duyvel, Doot, die anders ons had t'saem verslint,
Des de Damast-bloem toont dat Liefde toorn vervvint.
Liefde vervvint.
Oeff'ningh leer u.
|
|