Vlaanderen. Jaargang 5(1907)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 500] [p. 500] Cuique suum. Wie zal nu waarlijk zijn de wijze van diegenen die voor geen enklen wenk van 't leven blijven staan, en steeds ontgoocheld toch zich-zelf geen rust verleenen hoe gauw ook in den droom hun de oogen opengaan? Hij die gelaten-stil en hopeloos blijft zoeken, met immer strak gelaat, als marmer schoon en hard, die in den bangsten nood noch bidden wil, noch vloeken, en, als een rechter, tast het ijdle in vreugde en smart? - Of hij die onverwinbren angst voor 's levens vragen draagt in zijn zielekelk gelijk een bijtend vocht, en wil tot eigen troost, zijn wee uitwoên of klagen dat in zijn huis 't geluk nooit te vernáchten zocht; wier meest vredige dag slechts kan als 't lustoord wezen onder puur-blauwe lucht in 't wellustvolste dal, doch door wier rustigheid vaart als een heimlijk vréezen, het dof gedruisch van eenen verren waterval? - Om 't even! Laat ons gaan met open ziel en zinnen door 's levens ruimte en tijd, en elk doe wat hem lust: Hij juiche en weene, die luid haten moet en minnen, en gij, ga zwijgend voort, die niet gelooft aan rust: Want wat gelukkigst maakt kan geen voor de andren weten, daar elk door ander leven torst een eigen wensch: gelatenheid is schoon, en schoon zijn passiekreten, van wie zich-zelf wil zijn, en zoo schoon mooglijk mensch. Firmin van Hecke. Vorige Volgende