| |
| |
| |
[Nummer 9]
De verbazing van een landman.
Minzame Vriend!
Ja, beste kerel, ik ben nog van de levende en nu meer dan ooit! Al houd ik de ruste rond mij als een veilige muur waar 't geluk groeit als een welige plant, - ik ben en blijve toch de wereldburger en stel belang in alles wat op de wereld roert.
Wat ik denk over de roering van 't vlaamsche leven in 't bijzonder, dat wil ik u wel mededeelen.
Gij moet verstaan, eerstens, dat ik een landman ben. Al wat ik zie is land en lucht, velden en vruchten en boomen, groen met de blauwte van de lucht en zonnesching erboven. De dagen gaan hier gerust en gelijkig hun gang en de menschen en ik met hen, gaan meê in dien gerusten gang, meê in die enkelvoudige strooming van den tijd. Hier leeft elk voor zich zelf maar 't lijkt alsof men zich leven laat, zoo kalm, zoo bezadigd volgt alles zijn voortgetrokken weg, zoo gewillig en vreedzaam volbrengt een ieder zijn eigen bezigheid. Elk schepsel weet wat hij doen moet en doet wat hij weet te moeten doen. Er heerscht enkelvoudige orde en harmonie over heel de landsche streek en nooit een schreeuw, nooit een buitengewoon gebaar komt die schoone eenheid uit haar haken schudden. De vogels maken al 't geruchte alleen; de menschen leven onbekommerd, gerust, maar ze schijnen ingetogen, overdaan door de rechtstreeksche nabijheid van de oorzaak van het leven; zij zien het in zijn grootschheid en vol geheime krachten. Hun gemoed is oprecht en alle inzichten zijn enkelvoudig en.... zuiver.
| |
| |
Nu dat ik u schrijvende ben, beleven we dien heerlijken zomernamiddag; de zonne blaait en over de velden, in golving, ligt als levende goud, de ontzaglijke rijkdom van oogstrijpe vruchten. Dat is de dadelijke uitkomst van veel werk met de zegening van de zomerzon; - 't is even voor den oogst en de landmenschen werken gerust, zonder angst, in de zekerheid dat de loon van hun arbeid gewonnen is, dat de leefte bestaat en ze dees jaar weer om den goeden strijd gestreden hebben en overwinnaars zijn. Dàt is voor die landsche menschen het eenige wat hen aanbelangt - alles wat ze van God en van hunne medemenschen begeeren.
Uwe vrees, dat ik mij laat indutten door die stilte en algemeene gerustheid, schijnt me heel voorbarig en ongegrond. Die landsche rust bestaat maar in schijn: de dingen beleeft men hier in hunne enkelvoudigheid maar 't leven zelf voelt men als een grootsch gebeuren; de wind vaart er in gezonde strooming, onbelemmerd door de lucht, - men vangt hem uit eerster hand... en die tocht alleen is reeds voldoende om iemand wakker en levend te houden. 't Geen gij beschouwt als eeuwige en eenbaarlijk dezelfde dingen, is het altijd wisselende, altijd woelende element waartegen wij kleine menschjes, gedurig te kampen hebben, zoodat we door die gedurige hevigheid tot daad vaste en sterk en groot levende wezens worden. 't Dadelijke geluk en de rust die ik vandage geniete en die vast en zeker schijnt in den toekomenden tijd, kan ik morgen verliezen; die onzekerheid zelf stoort mijne ruste niet omdat ik me in state voel en bereid om opnieuw en van meet af mijn levenswerk te herbeginnen en ander geluk te heroveren. De rust zelf heb ik niet als levensdoel verkozen: ik ben en blijve wakker en houde een open blik over alles wat in en buiten mij gebeurt. Dit moest ik u uiteendoen, anders zoudt gij mijn verbazing niet begrijpen waarvan ik u melden wil.
Eens 's daags wordt me de boodschap en 't nieuws gebracht uit de verten. De postbode komt met zijn leeren male vol papieren. Alzoo verneem ik iets van het babelsche geroezemoes dat brobbelt in de steden waar veel volk dichte opeen woont.
Ik zitte, ik denke en vrage soms of de menschen door al die | |
| |
drukte den zin van 't eenvoudige soms verloren hebben. De gewoonste dingen zie ik daar verwikkelen en verwarren; er wordt geraasd en geschreeuwd rond de zaak, tot alle gezond oordeel onder blijft; 't schijnt me soms dat heel de menigte baloorig wordt en de groote verwarring nakend is omdat er - gelijk 't gebeurde bij 't bouwen van den babelschen toren - te veel zinnen, te veel koppen bijeen zitten en te veel tongen door elkander slaan.
De groote Amerikaansche hoenderkweekers hebben overlegd en ondervonden dat om doelmatig te kweeken, men nooit meer dan honderd stuks pluimvee in een park van genoegzame afmeting mag bij elkaar laten loopen. Zoogauw er meer hoenders bij elkaar komen of te weinig ruimte hebben, beginnen alle slach slechte gewoonten: ze plukken pluimen, zuipen bloed en verbijten elkaar...
Het ware zeker niet moeilijk na te gaan welke invloed de ruimte uitoefent op de menschelijke samenleving. Ik denk dat de groote profeet die komen moet, zijne hervorming zal beginnen met aan elken burger eene mate gronds te bepalen en dat hij weten zal hoeveel inwoners per hectare gronds de aardbodem dragen mag.
Ik ben zeker dat er meer gezond oordeel bij de menschen zou heerschen, dat de eenvoudige dingen in hun eenvoud de menschen aan 't verstand zouden gebracht worden, dat wantoestanden waarin heele volkeren zich nu gemakkelijk gevoelen, bewegen en leven, onmogelijk zouden worden.
Die bedenkingen zijn in mij opgekomen door de gebeurtenissen, door de roering, door 't geweld en het leven over 't Vlaamsch in den laatsten tijd.
Ik zeg u dat ik verbaasd sta, dat ik niet weet of 't kluchtspelerij is of... hebben de menschen in der waarheid vergeten hoe eenvoudige zaken, eenvoudig moeten behandeld worden? ik denk aan al het geweld, aan al de moeite om roering en leven in gang te zetten en ik denk aan den uitslag, aan 't gevolg van die inspanning....
Twintig boeren, als ze ernstig aan 't werk gaan, veranderen | |
| |
in een paar dagen het uitzicht van een heele streek, en ze hebben geen woord gesproken. In stad schreeuwt men zoolang tot de bende hoorndol wordt en het werk verbrod is.
De zaak was eigenlijk, nietwaar, dat er eene wet zou gestemd worden die verplichtte aan de leeraars twee vakken in 't Vlaamsch te onderwijzen.
Mijn Vlanderen spreekt een eigen taal;
God gaf elk land de zijne...
Wat kan er dan eenvoudiger dan die taal te laten spreken?! Maar ge zijt er wel meê! Dat er daarover eene wet moet gestemd worden is alleen iets om.... te schateren. Nu, de voorsteller van die wet is grijs en oud geworden sedert zijn voorstel ingediend werd... en nu zou men er eigenlijk meê voor den dag komen. Voor- en tegenstaanders waren dus in de goede gelegenheid om de zaak kalm te behandelen - de zaak was rijp en ook zoo eenvoudig.
Daar komen de belgische bisschoppen bijeen en stellen samen een brief op waarin de maatschappelijke levenstoestanden van ons tweetalig volk wordt uiteen gedaan; schoone uitweidingen over de vlaamsche taal; veel goeden raad en.... aan den goeden wil der leeraars wordt het overgelaten de Vlamingen wat meer vlaamsch onderwijs te geven; maar.... aan hooger onderwijs in 't Vlaamsch aan eene vlaamsche hoogeschool, daar valt niet aan te denken, dit nooit! 't hooger onderwijs moet om maatschappelijke e.a. redens in de fransche wereldtaal blijven.
Die brief van de bisschoppen was eigenlijk om te bewijzen dat eene wet om vlaamsch onderwijs te krijgen, nutteloos of verderfelijk was.
Of de bisschoppen als mensch en uit persoonlijke overtuiging voor of tegen het vlaamsch zijn, weet ik niet. Overal elders waar de taal van een volk door vreemde dwinglandij verdrukt wordt, staat de geestelijke overheid al den kant van het volk, om zijn taal te doen eerbiedigen; bzl. als het volk katholiek is, want de taal is een rechtstreeksch middel om het geloof en den godsdienst in stand te houden. Hier echter komen de bisschoppen | |
| |
en de geestelijke overheid enkel in de zaak als bestuurders van het katholiek onderwijs. Het onderwijs gelijk het ten huidigen dage ‘geëxploiteerd’ wordt is eene zaak geworden omtrent zooals ‘handel en nijverheid’ - er is ‘concurrentie’: er is officiëel onderwijs, er is bisschoppelijk onderwijs er is vrij onderwijs van alle slach en van alle gezindheid.
Van katholiek standpunt beschouwd moet alle onderwijs katholiek zijn - onzijdig onderwijs kan niet onzijdig zijn - het is verderfelijk. Alzoo kon de geestelijke overheid als voerders van 't katholiek onderwijs in de vervlaamsching eene zuiver zakelijke houding aannemen, alle grond-inzichten over vlaamsche of fransche opvoeding terzijde laten en de verantwoordelijkheid op de huisvaders leggen die hunne kinderen laten onderwijzen gelijk ze 't goedvinden. In hun herderlijken brief konden ze zeggen: we houden eraan het onderwijs zoo omvangrijk te maken als 't maar mogelijk is; nu geven we fransch onderwijs omdat de vrage der ouders Fransch is; zoogauw we 't noodig vinden, zoogauw de vrage Vlaamsch is, leveren we vlaamsch onderwijs - de taal laat ons onverschillig - we trachten enkel veel leerlingen te hebben.
Dat de bisschoppen gaan redeneeren over de noodzakelijkheid van een onderwijs in eene wereldtaal, dat ze op den toon eener vastenbulle uitspraken doen over eene kwestie van taal als grondstelsel zonder een woord te reppen over 't geen hun onderwijs eigenlijk scheen te bedreigen: de vrijheid van onderwijs.... Verre van mij dat ik de diepe inzichten van de prinsen der H. Kerk zal trachten te doorgronden of te oordeelen. Alle uitspraak van de overheid dient geëerbiedigd te worden. Ik meld u hier enkel de gevoelens die me bij 't lezen van dat gestrenge stuk opkwamen: een doodgewone landman weet uit ondervinding dat alle overheid die wil gezag voeren, binnen 't grondgebied van haar gezag moet blijven en als ze iets aanraakt wat buiten hare greep ligt, die overheid daardoor gevaarlijk spel speelt. Daarbij dient de overheid vooral doorzicht te gebruiken en als ze nu pal wil gaan staan en 't hoofd bieden tegen eene macht die aan 't groeien is, tegen iets dat opkomt als een stroom, dan komt die macht er toch en 't bruist al over de hoofden van al wie in den weg staat.
| |
| |
De wet kwam nu ter bespreking in de Kamer! Alle macht komt uit het volk. Het volk, het vlaamsche volk heeft zijne vertegenwoordigers, vlaamsche vertegenwoordigers die de eischen en begeerten van 't vlaamsche volk kennen. Nu moest er eene wet gestemd worden die een brijzelken van de vlaamsche rechten zou herstellen: allemaal lijk eene man, allemale meê, zoo dacht ik, nu of nooit, buiten alle politiek, 't gold het zuivere recht van 't groot deel der bevolking, niemand werd erdoor verongelijkt of benadeeligd: de Vlamingen vroegen en geduldden voort het fransch onderwijs met twee vakken in 't Vlaamsch - wie zou ertegen opkomen?!
Een landman in zijn gemoedelijke, eenvoudige rechtgeaardheid zou hier nergens hinderpalen vermoeden en men waande de wet reeds gestemd van eer ze besproken was... maar die rechtgeaarde landman ondervindt altijd weer dat hij argeloos geweest is; men zegt hem altijd dat er geen ‘eenvoudige waarheden’, geen ‘eenvoudige toestanden’ meer bestaan, maar hij gelooft het niet en laat zich altijd opnieuw ontgoochelen.
Ik moet u zeggen: ik wist niet wat eene wetsbespreking was, ik wist niet hoe het er in de ‘Kamer’ toeging om eene wet te smeden, maar ik had een groot gedacht, eene diepe vereering voor iemand die volksvertegenwoordiger is en in alle rechtzinnigheid, volgens geweten de belangen van het volk vertegenwoordigt en de welvaart van zijne medeburgers behartigt.
Ik wilde die beraadslaging met aandacht volgen, ik was voor 't eerst rechtstreeks betrokken in de beslissing van de kamerleden: vlaamsch of fransch onderwijs is voor mij en voor alle Vlamingen eene kwestie van leven of dood; daarom was er iets lijk de ruisching van een bijenzwerm rond de Kamer, een angst, eene roering liep er door 't land, elk was er mede bezig.
't Eerste wat ik merkte was gebrek aan vertrouwen onder de lieden die de zaak moesten behandelen, er was geene oprechtheid, ik rook iets loensch, tusschen de woorden straalden andere belangen door... Waarom was de toon van al die heeren zoo kwaad? waarom waren ze zoo gebeten op elkaar? Moest er hier gescholden worden? God, wat is er daar zotte klap uitgekraamd; | |
| |
moedwillig tegen de zaak, dom en onwetend nevens de zaak! wat een boel verwaandheid, ijdelheid, eigenbelang en nutteloos gerammel! De wezens wenden en keeren, de zake zelf wordt vergeten, een ieder denkt er enkel aan zijn ingewikkelde politiek en zijn eigen persoon de beste toogplooi te geven. Waar waren hier de ‘Vlamingen’: ik heb niets anders gehoord en gezien tenzij katholieken, liberalen en socialisten, en de bespreking loopt over schenden of niet-schenden der grondwet, over andere nevenzaken. Alzoo, na heel die lange ketelbuischerij, wordt die ‘doodgewone zaak’ eigenlijk ingewikkeld zoodat er de volksvertegenwoordigers zelf geen kop of steert meer aan vinden. En te midden eene roering waar hooren en zien vergaat, zonder dat 't kluwen ontnesteld geraakt, integendeel, nu er eene helsche baloorigheid heerscht in plaats van kalmte en eendracht die er moesten zijn om te beslissen, wordt nu ineens, onverwachts, onmiddelijk alle bespreking gestaakt... en de wet is gestemd!
Proficiat! het land heeft gesproken, de wet is er. Maar landlieden lijk ik moeten de heeren bedanken in de onnoozelheid van hun gemoed, want: wàt er eigenlijk gestemd werd ligt buiten mijn begrip, men zegt zelfs dat 't te herdoen is van meet af... dat de wet mislukt is...?
Men is me nog wel andere dingen komen zeggen: dat Coremans-wet niet mocht gestemd worden omdat ze tegen de grondwet is, omdat ze inbreuk maakt tegen de vrijheid van onderwijs. De verdedigers van de grondwet groeien uit den grond als paddestoelen en de vrijheid van onderwijs is tegenwoordig het heiligste wat bestaat. Iemand die wil nesten zoeken vindt er altijd en hoe raarder de redeneering hoe beter de woorden en redens draaien rond de zaak als dwaallichten. 't Schijnt: wanneer de staat oplegt ‘wat’ in de vrije gestichten moet onderwezen worden opdat de studiën van staatswege zouden geldig verklaard worden, dat alles goed is, maar zoogauw de staat zou zeggen ‘hoe’ er moet onderwezen worden dan is de vrijheid geschonden! Ik snap het niet en ziet ge nu dat de zin van 't eenvoudige bij de menschen verloren is!
Er is hier eenvoudig dit: de ondervinding die ik opdoe bij | |
| |
al die dingen geeft me een akelig gevoel; eens dat de zieke gewillig zijne ziekte ondergaat, dat hij er zich in gewent, dan is 't nutteloos te trachten hem te genezen; - een volk dat ziek is aan ‘wil’ is een verloren volk.
Ge hebt nu de zaak van 't vlaamsch onderwijs, dat is nu de moere van de vlaamsche ziel, van den vlaamschen aard, 't bestaan of 't vergaan van ons Vlamingen. Was 't nu 't oogenblik om zijsprongen te maken en zich te laten overbabbelen?
Ziehier mijne meening:
De Vlamingen willen een vlaamsch onderwijs of ze willen er geen. Ze willen hun kinders in 't Vlaamsch laten opvoeden of ze willen een fransche opvoeding. Willen ze geene vlaamsche opvoeding, vinden ze dat alles om ter best is gelijk het nu gaat, wèl, laat het dan uit zijn met tieren en roepen over vlaamsche beweging, vlaamsch leven... laat ons dan zwijgen en den Heere loven en Belgiëns welvaart bezingen, 't is ermeê uit. Maar willen ze eene vlaamsche opvoeding, willen ze hunne kinderen als Vlaming ontwikkelen, willen ze wat elk volk op de wereld bezit: éen taal, éen onderwijs, 'k vrage mij af, waarom al die omwegen, waarom al die halve middels, waarom al dat geschreeuw? En, zeg eens: wàt kàn er tegen? Wie zal 't beletten? Wie? wie? Ik zie de zaak zoo enkelvoudig, zoo zuiver: we hebben daarvoor niet eens eene wet noodig! Paus, bisschop of koning hebben er niets in te zien....
We hebben het zelf maar te willen! te willen! Met volle letter staat in de grondwet: Alle Belgen zijn gelijk voor de wet.
Wèl, waarom dan al dat kluchtspel? Waarom spreekt men altijd van de vrijheid van onderwijs en nooit van de vrijheid om onderwezen te worden?
Ik ben geboren Belg, voorzien van al mijne burgerrechten, de taal die ik van mijne moeder leerde was de vlaamsche, eene andere ken ik niet en 'k voel er me goed bij - eenige millioenen Nederlanders verkeeren in 't zelfde geval, ze voelen er zich ook goed bij -; ik betaal mijne belasting aan den Staat, volgens de grondwet heb ik het recht door alle ambtenaren van den Staat begrepen en in mijne taal bediend te worden. Is het zoo? | |
| |
Als het zóó is, waarom maken we van ons recht geen gebruik? hoe lang zou het duren eer men de ambtenaren zou opleggen Vlaamsch te kennen? hoe lang zou het duren eer het onderwijs - officieel en ander - zelf zou overkomen en de ambtenaren in de gelegenheid zou stellen de Vlamingen in hunne taal te bedienen?
Ik ben Vlaming en vader van huisgezin en omdat ik Vlaming ben, wil ik mijne kinderen in 't Vlaamsch opvoeden; volgens de grondwet heb ik daar recht toe - waarom geeft men mij de gelegenheid niet van dat recht gebruik te maken? Verschillige duizend vlaamsche huisvaders zijn 't zelfde geval; diezelfde huisvaders roepen en tieren dat ze vlaming zijn....
Waarom eischen zij niet dat hunne kinderen gelegenheid gelaten worde vlaamsche vaderlanders te zijn?... Neen, de grondwet willen zij vooral ongeschonden houden; liever fransch onderwijs dan eene geschondene grondwet! en niemand die wil of durft inzien: het recht dat de grondwet ons geeft om volbloed Vlaming te worden en te zijn! ziet ge hier het abnormale van den toestand?
Bij enkele volkeren die zuchten onder den vuist van een vreemden dwingeland gebeurt 't geen de vrije Vlamingen dulden.... uit gewoonte, uit lammenadigheid. Er wordt gestoft op een vlaamsch verleden, op vlaamsche heldhaftigheid, op roem van vlaamsche kunstenaars en de Vlamingen zelf, al roepend om hervorming, werken meê en geven zich als makke schapen in 't werk der ontaarding. Waarom, als 't goed is, waarom als 't moet, niet durven absoluut zijn? Waar zijn de vlaamsche mannen? Rodenbach schudde ze wakker met zijn strijdliederen; de studenten bewoelen, zij houden meetingen, richten congressen in en landdagen; men sticht bonden en men smeekt de volksvertegenwoordigers eene wet te stemmen - een beetje Vlaamsch voor de verfranschte jongens - en ze krijgen het niet! en daarom worden en blijven zij fransche advokaten, fransche dokters,... fransche burgers.
In plaats van voldoening moesten de Vlamingen van de zwepe krijgen dat 't striemt, dàt verdienen ze.
| |
| |
Mgr. Mercier, onze aartsbisschop, heet de Vlamingen een bende schreeuwers, die jacht maken uit eigen belang; onze eerste minister zegt dat er geen vlaamsche beweging is. Dat er schreeuwers zijn, zeker; jachtmakers uit eigen belang ook al; - maar weet ge wat de Vlamingen zijn? een bende dilettanten! 't Is tegenwoordig van de mode om Vlaming te zijn - dilettanten; aanvoerders en redenaars zijn dilettanten; de vierhonderd handteekenaars op den protestbrief tegen pater Verrest zijn vierhonderd dilettanten. 't Andere deel zijn onverschilligaards, menschen die ijverig hun zaken oppassen en geen liefhebberij vinden in 't Vlaamsch en.... 't overige van de bende zijn tegenstrevers, verfranschte Belgen.
Ik, ik wil een vlaamsch onderwijs voor mijne kinderen, maar een vlaamsch onderwijs van onder te boven... een vlaamsch onderwijs of geen onderwijs. Ik veeg er mijn botten aan wat een bisschop of een jesuïet daarover zegt; eene wet heb ik niet noodig. Mijne kinderen, 't zijn de mijne, ze worden niet verfranscht... ze blijven thuis! - ze blijven thuis!
Wanneer gaat de algemeene kreet door 't land? Hoeveel duizend vlaamsche huisvaders zijn er in Vlaanderen? Hoeveel vlaamsche studenten zijn er? Vlaamsche studenten! We hebben 't in onze hand, weet ge! We hebben maar te willen en morgen is 't onderwijs... vlaamsch! Maar... we zijn er nog verre af! nietwaar? 't Fransch zit er te diep in, 't maakt deel uit van ons lijf, van onzen geest, we zitten erin vergoord; ik zie het Fransch en hoor het overal.
Bisschoppen en overheden van vrije onderwijsgestichten zijn voor 't Fransch, zegt ge? z' en doen! ze zijn eenvoudig de leveranciers van de ware die wij vragen. Wie kan 't hun kwalijk nemen dat ze de jongens in 't Fransch opvoeden zoolang de ouders eene fransche opvoeding wìllen? De belgische tweetaligheid heeft de tweeslachtigheid bij de Vlamingen teweeg gebracht - ze willen en ze willen niet - 't vlamingschap ligt hen op den nek als een last, iets dat ze dragen uit plicht, maar niet uit overtuiging! Geen éen of hij schrikt voor de gevolgen van die overtuiging! Ze wachten tot de Staat het hun opleggen zal, Vlaming te zijn!
| |
| |
Dat is voor mij de groote dwaling der vlaamsche leiding; het werk wordt keeraafsch opgevat. De leiders hebben altijd gewrocht van boven naar beneden in plaats van beneden naar boven. Ze denken dat de Staat het volk zal vervlaamschen en zij zelf laten het volk verfranscht. Een paar vlaamsche wetten hebben zij bekomen door veel oproer en geruchte; vlaamsche halve-frankskens hebben we bekomen; in onze vlaamsche spoorhallen staat de naam van stad en dorp in 't Vlaamsch vertaald: we hebben Harelbeke onder Harlebeke, Lisseweghe onder Lissewege.... en de flaminganten jubelen: ze zullen meer krijgen van den Staat!
Maar.... de schareslijper uit het vrijbosch rijdt hier voorbij en op het plaatje van zijn kar lees ik: Ivo Houttekiet, repasseur, Clercken. Die man laat men vrij en gerust. Van den dorpeling dien ik groet, krijg ik beleefdheidshalve een ‘bonjoer’ al kent hij maar dàt Fransch. De vlaamsche bewegers laten hem loopen ongedeerd. Onze vlaamsche dorpen zijn ontsierd en belachelijk van fransche uithangborden, niets wordt er tegen gedaan. De Vlaming spreekt en schrijft Fransch overal waar hij niet dadelijk in de handeling der ‘vlaamsche beweging’ te doen heeft - 't zit hem in de ziel! En 't heil wordt verwacht uit den hooge. Wanneer, in Godsnaam, zal men den Vlaming bewust maken dat hij Vlaming is, dat hij moet consekwent zijn, dat hij niets te vragen, maar alles te eischen heeft, dat hij alle wetten missen kan; dat hij maar te willen heeft.... en wil hij niet, wel dat hij dan zwijge en dat er van Vlaamsch of van vlaamsche beweging geen sprake meer zij! Amen.
Maar de wil is ziek, newaar beste vriend, en, maak maar geruchte als de slaper niet ontwaken wil. 't Is doodjammer, maar gelijk het nu gaat, vind ik het belachelijk en op beternis heb ik weinig hoop. Ik hoore dat er voor alle zaken eene afzonderlijke wetenschap bestaat; zoo liet ik me gezeggen dat er nu geleerden zijn, die er zich op toeleggen het volk als volk te bestudeeren, dat die wetenschap ‘volkskunde’ heet en een volk alzoo kan onderzocht worden gelijk een arts het levende lijf van een mensch onderzoekt en zijne gesteltenis uiteen doet; - 'k weet 's wonder, zulk een ‘ziener’ zou ik willen die 't vlaamsche volk eens den | |
| |
pols pakt en zijn levenskracht onderzoekt; - 'k weet 's wonder hoe zijne uitsprake zou luiden, of er nog fut genoeg is om eene groote roering te mogen verwachten; of dat groote lijf nog zenuwen heeft, of het zich toch eenmaal zal opsmijten en rechte geraken waar 't zoolang ligt.
Er is roeringe bij de Vlamingen, is ze nutteloos, is ze verkeerd, is ze zot: er is roeringe en waar er roeringe is, is er leven en zoolang er leven is, daar is hoop.
Gij en ik, we leven, we zijn nog jong en 'k wensche, al ware het tot ons beider verbazing, als 't gebeuren mag, dat we er zouden bij zijn, Gij en
Uw vriendaardige
Stijn Streuvels.
Ingoyghem, 1 Oogst 1907.
|
|