en bederfelijk leven beminnen.’ Neen, hier ontwaakt des heeren De Ridder's onderscheidingsvermogen: we beseffen wel dat christelijk pessimisme er voor hem door kan. Pessimisme dat tot resignatie leidt, niet tot opstand. Deemoed tegenover God, een heel ander gevoel, in de literatuur, dan deemoed tegenover het.... Onnoembare.
We beginnen ons af te vragen waar de heer De Ridder nu eigenlijk heen wil, als het slot van zijn artikel ons eenigszins bevrediging komt brengen:
‘Naast de groote, maar meestal vrijzinnige, ongeloovige, soms losbandige schrijvers van Vlaanderen, bestaat de nieuwe jongere katholieke letterkunde, de blijere, de gullere, de frisschere, afstammend van het heerlijk drievoudigschap dat ons Vlaanderen herschiep, Guido Gezelle, Hugo Verriest, Albrecht Rodenbach, die geene pessimisten waren.’
Das also war des Pudels Kern!
Er is in heel dat laatste deel van 't artikel een opmerkelijke onzekerheid: Holland kent slechts ‘de Vlaanderen-groep’, maar onverdiende faam wordt wel eens verkregen door ‘veel reclaam en onderlinge bewierooking.’ Toch volgt onmiddellijk daarop: ‘We huldigen, met eerbied en bewondering, in Vlaanderen de hoofdgroep onzer literatuur. Laten we niet kleingeestig ontkennen, dat Vlaanderen de krachtigste talenten onzer letterkunde centraliseert.’ Wat niet belet dat eenige regels verder weer op ‘de Vlaanderen-club’ (sic) heel wat afgedongen wordt....
Die onzekerheid is eenvoudig hieraan te wijten, dat de heer De Ridder door onze jonge letterkunde een lijn wil trekken, die hij niet trekken kán: aan den eenen kant Vlaanderen, aan den anderen de nieuwe katholieke schrijvers; hier het gros der hoopvollen, daar het gros der pessimisten.
En hij kán die lijn niet trekken, omdat in Jong-Dietschland zoowel als in Vlaanderen hoopvollen en zoogenaamde ‘pessimisten’ onder elkaar loopen; en omdat zeer veel katholieken, en niet de minsten meen ik, aan Vlaanderen meewerken, als ze niet in zijn redaktie-raad zitten; en omdat in Vlaanderen de katholieken nu juist niet altijd de meest hoopvollen en opgeruimden zijn; en omdat hij dan zou moeten bewijzen dat de katholieken van Vlaanderen geen ‘pessimisten’ zijn, ofwel geen katholieken; en omdat iedereen wel weet, dat, spijts alle lijnentrekkerij van groepjes en... clubjes, en hoe koppig ook de antithese van den heer De Ridder in katholieke tijdschriften telkens en telkens weer haar kop opsteekt, Vlaanderen maar één antithese kent: de goede schrijvers, die altijd welkom zijn, en.... de anderen.
Het worde mij toegelaten, het overzicht der andere tijdschriften tot het volgende nummer te verschuiven: de noodige ruimte is er niet meer.
A.V.