Vlaanderen. Jaargang 5(1907)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Trots. I. Fier stapt hij, als in koningskleêren, den krop vooruit, vol hoogen moed. Goudspranklend langs groenblauwe veêren glimt zacht der zonne tintelgloed. Twee sporen draagt hij, scherp als speren, op 't hoofd den kam, zoo rood als bloed; en waar hij gaat, in stil vereeren volgt hem zijn bontgepluimde stoet. Koen kamper voor zijn erf en recht, haakt hij strijdlustig naar 't gevecht en weert den vijand. Dan, vol glorie, op zijnen houtblok hoog getild, zoo trotsch als op een vorstenschild, slaat hij de vlerk - en kraait victorie. [pagina 24] [p. 24] Bekoring. II. Het badkleed golfde om uwe leên in plastisch pure lijnen. Ik zag door gazensluiers heen 't albast der borsten schijnen. 'k Zag zilverdrupplen als een kroon omprismen uwe haren, toen gij, als Aphrodite schoon, steegt uit het schuim der baren. Ik zag der donkere oogen licht in schittervonken gloren, en voelde 't snerpen van hun schicht mijn siddrend hert doorboren. [pagina 25] [p. 25] III. Hoog boven 't dal en 's werelds wild gedruisch, langs 't rotspad, waar kristallen bronnen klagen met stil geneur, heb ik mijn leed gedragen ter verre bergkruin, naar de eenzame kluis. De rust des wouds in 't vreedzaam ochtenddagen, hing rond de hut in zwijgend blaârgeruisch, en bij des kluisnaars bede en dankgesuis, heeft kalmer mijn onrustig hert geslagen. 'k Heb aan de bron der Wijsheid willen drenken mijn dorstge ziel... maar 'k zag uw schoonheid wenken en dartle lust heeft weer mijn borst doorgloeid. o Gij, die langs mij gaat in staâg bekoren, zal immer dan uw beeld mijn vrede storen en 't zoet geluk, dat uit Vergeten bloeit. Arnold Sauwen. Vorige Volgende