Vlaanderen. Jaargang 3(1905)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 355] [p. 355] Terug bij moeder. Ik heb u zoo gemist wanneer ik ginder dwaalde langs enge straten in benauwend volksgedrom, en 'k tuurde, als de nacht uit grauwe luchte daalde, afgunstig naar de ster die blije lonkend glom. Zij zag u en heur beeld weertintelde in uw baren, ze zag uw eeuwig woelen binst den stillen nacht, en hoorde in de eindloosheid uwe eindelooze klacht om al die schreiend in uw schoot gezonken waren. En als de wolken zwoelden over schuw gesterte met brobbel-randen als bezwadderd met uw schuim, en woeste winden woevend woeien uit de verte hoog-huilend hun gegil door hol weergrollend ruim, dan keerde ik naar 't gewest waar ik u wist, en slokte met iedren ademhaal het stormen in mijn borst, en 'k voelde hoe de kracht die 'k tartend heb getorscht sinds jaren, driester nog in 't broze menschje schokte. O, 'k heb u zoo gemist! Ik kon het niemand talen! Wie zou me ginds begrepen hebben als ik 't deed? Ze kennen, weten 't niet, en zouden schamper smalen en lachen met het schuwe, bang-wegkrimpend leed. Ik moest het dwingen, móést, en door geen woord, geen teeken het uiten dan wanneer ik in den nacht alleen langs doode straten doolde, en lang verkropt geween toch eindlijk, eindlijk vrij uit bonzend hart kon breken. [pagina 356] [p. 356] Nu ben ik hier, o zee, o moeder! 'k Zie u weder, ik voel uw weeke golven-kussen op mijn voet, ik hoor door 't stille uw bekende stemme, teeder me welkom-roepend op het galmen van mijn groet. Ik ben hier, moeder, hier, en zie uw boezem zwoegen, uw boezem, rijzend, dalend door 't geleef der dood, uw boezem dien ge breed den weggedrongen bood die snikkend in het donker u om ruste vroegen. Ik ook, ik ben tot u om avondrust gekomen. 'k Ben ginder weggesneld. Dat enge leven smacht. Ik walg van dagen waarin bleeke zonnen droomen wijl valsche sidderklaarte op ruige wereld lacht. Genade, gij die weet wat stormen is, genade! Genade, gij die weet wat leven is, gena, genade! Zie hoe 'k handenwringend voor u sta en troosting vraag voor 't hart dat iedereen versmaadde. O moeder, moeder, troost!... Ik heb zooveel geleden, ik lijd nu nog, nu nog als niemand, niemand lijd. Ik heb de avond-uren zoo om troost gebeden en aan den norschen nacht die ruwe smart geschreid. Maar geene ontferming daalde. Alleen het schorre galmen weer-holde spottend als ik bange riep om troost. O moeder, moeder die zoo vaak me hebt gekoosd laat nu uw stormen 't stormen in mijn ziele kalmen. Constant Eeckels. Vorige Volgende