Vlaanderen. Jaargang 3(1905)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 322] [p. 322] Requiem. De gele kaarsen branden walmend om de hooge baar waarover zwarte wade lokt met groote zilvren tranen, geschreid door schaamle weezen bij vertwijfelend gestaar in ondoordringbaar nachten na ontijdig zonnetanen. Lijk 't woevend windejagen jankt langs lange leege lanen treurt jammerend het orgelklagen, dof-eentonig, naar. En roode vlammen-oogen pinken bevend naar elkaar bij flodderende flabbering der sombre rouwevanen. Rondom, de oude priesters, zelve moe ten grave nijgend, de handen diep geborgen in de ruime mouwen, dor het wassig-gele groefgelaat met bleeken mond doorsneden. En door de koude kerke galmt hun holle zingen, hijgend van troosteloos berouwen en van rauwe smarte, schor voor arme ziele smeekend die de strijd heeft uitgestreden. Constant Eeckels. Vorige Volgende