verschijnselen onzer innerlijke wereld omvatten zou. Wie op een goddelijke openbaring steunt, heeft het natuurlijk veel gemakkelijker, al verliezen zijn verklaringen hare overtuigende kracht, buiten den kring van hen, die niet vooraf aan een persoonlijken God gelooven. Zoo staan we voor een dier tornooien, waar niemand ernstig in gekwetst kan worden, - en die op niets anders dan het statu-quo zou kúnnen uitloopen, - zelfs indien de eene ridder zich soms niet vergenoegde met dat bizonder soort oppervlakkigheid, dat bij vele rationalisten wordt aangetroffen, en indien de andere niet hier en daar zijn lust had aan dialectische sprongetjes. Maar deze draaft op het veld van 't Absolute, en gene op dat van het Betrekkelijke . . . En zoo kunnen ze nog jaren lang draven,
In De Nieuwe Tijd bespreekt Herman Gorter het internationaal socialistisch Congres, dat laatst te Amsterdam werd gehouden. Trachten uit te maken, welke de algemeene richting der taktiek zou zijn, ziedaar de voornaamste taak die 't Congres zich gesteld had. Men weet, hoe het zich uitgesproken heeft: tégen het aangaan van duurzame verbonden met de radikale partijen, vóór de taktiek, die steunt op het principe van den klassenstrijd, en het einddoel, nl. gemeenzaam bezit der voortbrengingsmiddelen, voor gedeeltelijke hervormingen niet dreigt te vergeten.
- In hetzelfde nummer een kostelijke ontleding van ‘het karakter van het klein-burgerdom’ (uit het Duitsch van Bruno Schoenlank): ook iets voor ons, als we bedenken dat het klein burgerdom, in opzicht van algemeen geestesleven, zoo ongeveer de leidende klasse is in ons Vlaamsch Vaderland.
Gezaghebbende critici, Henri Hymans in Onze Kunst, Max Friedlander in Kunst und Künstler, leveren nieuwe studies over de beruchte tentoonstelling der Fransche Primitieven te Parijs, en de inrichter dier tentoonstelling, Henri Bouchot, wijdt nog ‘Een laatste Woord’ (in de Revue de l'Art) aan het pleit van Fransche contra Vlaamsche vijftiende-eeuwers. Daar het wel waarschijnlijk is, dat ieder nu metal zijn bewijsgronden vóor den dag gekomen is, hopen we in een volgend nummer de vraag samen te vatten.
In La Revue wordt Vlaanderen heel gunstig onthaald, en er wordt gewezen op de beteekenis der Vlaamsche letterkunde, ‘que nous avons le tort d'ignorer en France,’ en die een eeuwenlange eigen ontwikkeling heeft gehad, van Maerlant tot Gezelle.