‘atmosfeer’ van het kunstwerk. Maar de toepassing bij Teirlinck is door den band niet gelukkig. Want de natuurlijke werkelijkheid en de gemaakte parafrase, ze staan hier nevens elkaar, zonder dat de eene in de andere opgaat, - en de atmosfeer is gebroken.
Zoo spreken die boeren:
‘Ge kijkt gedurig naar 't vergane, dat gij beleden hebt, en het lijden, dat gij verwacht, en alzoo, 'k zegge 't u, Lote, en komt er geen ende aan wat tegenwoordig uw lijden is. -
In 't kort komt het bengelken, en dan is 't kot hier weer vol van 't levendig wezen, en dan zijn 't weer goede dagen, weer dagen, die stille zich uitlengen in de ruitjes van de zonne, op den vloer.
- De lucht zal om uw hoofd zijn goede zoelte leggen.
- Mag ik mijne oogen niet toenijpen en raden, bij u, wat mijn geluk mocht geweest zijn? . . . Mag ik de stilte niet weten, die ons danig heil ware geworden, - nu, nu, nu, zegge 'k?’
Maar ondertusschen praten ze ook aks Jan en alleman, vloekend van mardomme en mardjiete. En zoo worden we voortdurend geschommeld tusschen het plan van 't gewoon-geziene leven en dat van de dichterlijke visie, maar in 't een noch in 't ander vatten we vasten voet. Nu eens zijn we bevangen in het dadelijk reëele, dat door allen kan waargenomen worden, dat allen gelijkelijk kan roeren, dat we allen, in zijn algemeenheid, als het onze kunnen voelen, maar dan moet dat leven plots weer onderdoen voor de bizondere, haast willekeurige ‘transpositie’ van den artiest, en verliest zijn overtuigende kracht. We zagen de menschen uit het verhaal waarlijk bewegen en handelen, en ineens zien we in de plaats Teirlinck die poëtisch gestemd vóór zijn schrijftafel zit. En dan hebben we weer het gevoel, van uit de kunst in de ‘literatuur’ te vervallen.
De scheppende fantazie, die zich altemets in het schoone spel der woorden vermeit, en het vermogen om de bloote werkelijkheid vol-zuiver in zich op te nemen en uit te beelden, zijn bij Teirlinck nog niet in evenwicht. Nu maar laten rijpen . . . .
En mochten we later hem begroeten als een, die 't goede van Hollandsche en Vlaamsche literatuur in zich vereenigt!
Aug. Vermeylen.