Vlaanderen. Jaargang 2(1904)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 273] [p. 273] Herfstenevel. Zwaar drukt een wijde weemoed op het droeve hart, een sombre neveling van vroegen avond na de verbleekte lichting van een korte, zieke dag gedonkerd in de dikke neergeplooide wade. Grauw dijzen plompe huizen in den grijzen mist en groezelt donkerheid in dorre herfstelanen; en uit de zwoele wolking droppen traag, heel traag op vochte vuile aarde groote, doffe tranen. De onzichtbre luchte schreit, en langzaam dringen ze op uit nauw-omklemde borst, de zware weemoedstranen, de tranen, uitgeperst door onbestemde smart, die den gestorven dag nog doezeliger tanen. Ze dringen langzaam op . . . . ze drijven wazig voor het lichtelooze oog, en andren, doffer, wellen, en trillen op den rand van 't bibberende lid om langs de rimpeling der bleeke wang te rellen. Maar niet een enkle rolt . . . . Ze wiegelen een poos, en vloeien dan terug naar onbekende bronnen, door vuilen levensdroesem tot een drabbig vocht van wrange zielesmart en wereldwee geronnen. En een voor eene druipen ze met doffen smak terug op 't dorrend hart, en in zijn rotsing hollen ze met herhaald gedruppel kleine groeven, waar ze in doode roerloosheid tot harde ijzing stollen. Constant Eeckels. Vorige Volgende