Vlaanderen. Jaargang 2(1904)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] [Nummer 6] Boeren-Kermis. Mijnen vriend George Eekhoud. Op het plein vóór de kerk een geronk, een geruisch Van vedels en orgels die valschelijk schetteren; Het gebrom van den trom, het geknal en 't gebuisch Van roeren en bussen, klaroenen die kletteren. Een gerinkel van bellen, lawijt en gedruisch, Trompetten die bletten en klompen klabetteren; Eene vaan op den toren, een vaan op elk huis In het rood van den avond en 't zonnelicht-spetteren. Het kerjoelt en het woelt daar zoo bont ondereen En 't weergalmt en het helmt langs de gevels van steen, 't Is 't leven zoo jong en zoo frisch hier ontsproten Uit het bloed en het brein van het landelijk volk, Met het goud van de zonne zoo rijk overgoten . . . En 't wart vol genot in een purperen wolk. [pagina 268] [p. 268] II. In den ‘Prins van Lorreinen,’ een weeldrig lawaai Van mannen en vrouwen die rooken en drinken Op het gras van den gaard tot het hanengekraai, Wijl troniën paarsch in het avondrood blinken. Zij omprangen elkander in lustig gezwaai Van armen om leest en om lijf en ze zinken Op den grond ondereen met den drift en 't gelaai In de oogen, wijl kussen en zoenen weerklinken. Een gegichel alhier, een gefluister aldaar, Een verkruipen en sluipen in 't nevelig veld. . . . Ginder dreunt de kadans van den dans nog zoo zwaar Gemerkt door den hiel . . . . En zoo spat met geweld Heel het leven van 't dorp in een machtig gebaar Uit 't wezen der boeren door hartstocht gekweld. Calcken a. Schelde. Leonce du Catillon. Vorige Volgende