Vlaanderen. Jaargang 2
(1904)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
De blijde wereld.
| |
[pagina 93]
| |
toch, toen ik zijn boek gelezen had en stil mijmerde over hetgeen het mij vertelde, toen dacht ik: dát is het ook niet . . . . De Blijde Wereld is stellig een boek van beteekenis, het bevat ernstige, diepgevoelde bladzijden. Het mist echter samenhang, in zijn geheel beschouwd heeft het niet de vastheid, de helderheid, de eenheid van lijn welke groote hoedanigheden zijn in een werk met een dergelijke strekking. Op vele plaatsen is het vaag, verward en onduidelijk, misschien wel omdat het zooveel omvat, want in dit ééne boek geeft F. van Eeden ons een volledig wijsgeerig stelsel, zijn oordeel over zoowat alles dat er bestaat, benevens het middel om de Blijde Wereld te verwezenlijken. Het is dit laatste, voor mij belangrijkste deel dat ik hier wil bespreken. Zooals men weet steunt Van Eeden's hervormingsleer op de binnenlandsche kolonisatie, het in 't leven roepen van verbruikscoöperaties en productie-coöperaties, het in gemeenschap brengen van den grond en van alle productiemiddelen om eindelijk te verkrijgen: ‘Een organisatie berustend op vrije samenwerking en gemeenschappelijk inzicht, die het parasitisme weert, en die een administratieve orde invoert, zoo stipt, zoo nauwkeurig en zoo omvangrijk, dat zij naast en in de thans bestaande politieke administratie opgroeiend deze gaandeweg vervangt en òf overbodig maakt, òf in zichzelve oplost.’Ga naar voetnoot1) Naast de parasitaire groep zou dus ontstaan: ‘Een productieve associatie op socialistischen grondslag met gemeenschappelijk grond- en kapitaal-bezit en gemeenschappelijk beheer der winst’Ga naar voetnoot2) die zich zou ontwikkelen tot ‘een zuivere, anti-parasitaire federatie’ welke de thans bestaande parasitaire groep zou overvleugelen ‘in ongelooflijk korten tijd.’Ga naar voetnoot3)
Ik geloof volkomen aan de materiëele mogelijkheid eener samenleving gevormd uit min of meer zelfstandige, onderlingverbonden groepen, doch als ik de menschen zie om mij heen, | |
[pagina 94]
| |
menschen die het meest belang hebben bij de verandering, omdat zij zelf het meest lijden onder de huidige omstandigheden en als ik naga hoe zij tegenover elkaar staan, hoe zij tegenover zichzelf staan, wat al onuitlegbare tegenstrijdigheden, wat een wereld van donkere, geweldige gevoelens en hartstochten in hen woelen, en dit is geen blijde wereld, dan kan ik niet gelooven aan een spoedige verwezenlijking van die toekomstsamenleving. Van Eeden beweert: ‘Van nature is de mensch goed genoeg, maar zijn goede eigenschappen worden verstikt in plaats van ontwikkeld. Hij wordt bedorven door het onbeperkt recht om zich meester te maken van den gemeenschaps-eigendom. Dat kan geen karakter onaangetast laten, daartegen is de braafste mensch niet bestand.’Ga naar voetnoot1) Doch als dit werkelijk zoo ware dan zou mijn twijfel erdoor versterkt worden. Indien een mensch slecht handelt omdat hij daartoe de gelegenheid heeft, dan is hij ook in den grond slecht. Het is een zeer negatieve hoedanigheid braaf te zijn omdat men niet anders kan. Men kan alleen bouwen op menschen die goed zijn zelfs als zij de gelegenheid hebben kwaad te doen. Ik heb de kolonisatie-beweging in Holland gevolgd en ook de mislukte proeve van kolonisatie hier in Vlaanderen en wat ik gezien en geleerd heb, heeft mij versterkt in mijn meening dat zij die geschikt zijn tot het oprichten en doen groeien van communistische vestigingen uitzonderingen zijn, ook in onze middens, menschen van groote, doch zeldzame waarde. En Van Eeden zelf bevestigt dit onrechtstreeks. ‘Werkzame en matige arbeiders, samenwerkend in rechtvaardigheid en overleg, moeten het in den economischen strijd noodzakelijk winnen van door weelde en gemakzucht verwende bezitters’Ga naar voetnoot2) zegt hij in zijn Xe stelling. En hij laat erop volgen: ‘De arbeiders moeten zich dusGa naar voetnoot3) zelf bevrijden door hun arbeidskracht . . . .’ Doch daartoe zijn noodig: werkzaamheid, matigheid, drang tot samenwerking, rechtvaardigheid, en overleg, vereenigd in elk der menschen die in voldoende aantal de gemeenschap moeten uit- | |
[pagina 95]
| |
maken; en die gegevens in de vereischte voorwaarden bijeen te brengen, is een vraagstuk waarvan de oplossing vooreerst wel mag in twijfel getrokken worden. Het is dus niet waarschijnlijk dat die stelling zoo spoedig proefondervindelijk zal bewezen worden. En op die stelling steunt gansch de leer van F.v. Eeden, met die stelling zal zij staan of vallen. Ofwel, en dit is mijn meening, zullen er communistische groepen tot stand komen, de beweging zal een zekere uitbreiding nemen, de welgezinden zullen haar rechtstreeks of onrechtstreeks steunen, zij zal een groote proefondervindelijke waarde hebben, doch in de eerste tijden niet dien invloed welke Van Eeden er van verwacht. Later misschien . . . doch dit weet nu nog niemand. Frederik van Eeden wijst op de verbruikscoöperatie als voorbeeld van snelle ontwikkeling. Doch hier staan we voor een feit van gansch anderen aard. De verbruiks-coöperatie eischt van hare leden niet die hoedanigheden welke onmisbaar zijn in een productieve anti-parasitaire vereeniging, zij vraagt noch werkzaamheid, noch soberheid, noch rechtvaardigheid, noch hoog ontwikkeld gevoel voor samenwerking. Het middenbestuur schikt en beheert alles, de leden zijn aan de instelling slechts verbonden door een zeer lossen band, daarbij hebben zij een onmiddellijk voordeel bij de zaak en de verbruiks-coöperatie steunt ook vooral op dit gevoel van eigenbelang, meer dan op het gevoel voor samenwerking. De hinderpaal voor elk groot streven is de onverschilligheid der menschen gepaard aan hun gebrek aan solidariteitsgevoel, waaruit ontstaat hun gemis aan belangstelling in elk pogen om de samenleving te hervormen. Zij die werkelijk den drang voelen een nieuw leven te scheppen vormen nog altoos een kleine minderheid, veel kleiner dan de meesten onzer vermoeden, een groepje dat haast verloren loopt te midden der woelende menschenzee, een kern die alleen sterk is door innerlijke waarde en bewustzijn. De massa der middelmaat-menschen voelt zich vrijwel te huis en op hare plaats in de huidige maatschappij die haar gevoelswezen trouw weergeeft. Zij verlangt niet die groote weder- | |
[pagina 96]
| |
geboorte der menschheid, het is haar onverschillig of in hooge mate vijandig wat in die richting gedaan wordt door eenige onverstandige, dwaze en vooral hinderlijke droomers. En zij die thans het meest lijden, de werkelijk misdeelden, de arbeiders? Er zijn voor hen twee middelen om het sociaal vraagstuk op te lossen, of wel door elk voor zichzelf en alleen voor zichzelf ten koste der anderen zich op te werken en de klasse der bezitters te vergrooten, of wel door gezamentlijk, schouder aan schouder, den langen, onafzienbaren weg tot bevrijding te gaan. En de meesten, niet allen, maar toch de meesten, doen dit laatste alleen, omdat zij geen gelegenheid hebben het eerste middel te gebruiken. Wij zijn nog ver van: ‘Een zuivere, socialistische maatschappij, een internationaal gemeenebest met gemeenschappelijk grondbezit, een vrij en rechtvaardig volk wonend op een vrij land, een veredeld menschenras, een blijde wereld.’
J. van Overloop. |
|