| |
| |
| |
[Nummer 9]
Verzen.
Beatrice.
O gij, die 'k eindlijk mocht in de armen prangen,
verschenen in mijn nacht, uit 't onbekende,
niet in den vorm van 't brandende verlangen,
maar eedler nog, daar toch het lot nu wendde
en God zelf oordeelde wat mocht ontberen
het onvolkomen beeld van 't menschelijk begeeren;
o eindloos reine en goede die, naast mij,
dees ziele mijn helpt redden uit den nood,
waarin geen arm nog steun en leuning bood,
geen klank nog luidde uit de eeuwig' harmonij; -
wind om mijn wezen, wentlend uit dien dood,
de fijne teerheid van uw vrouwlijk medelij.
Want u bemin ik met zoo zachten zin
en met zoo vasten wil, dat niets verbreekt
dien band van fijn en stevig staal: mij spreekt
in ijdle woorden niet de taal der min
maar in den reinen vloed van 't puur gezang,
het hart ontlastend van wat drukte jarenlang.
Geen daad, geen woord, hoe zonderling in schijn,
die ooit het wezen dezer liefde schendt;
't geloof, 't vertrouwen in heur godlijk-zijn
blijve u en mij ondeelbaar ingeprent;
geloof in mij, 'k vertrouw in u: - mijn ziel
vangt op, als godentaal, wat van uw lippen viel!
| |
| |
Genot bindt niet voor immer: lichaamspracht
verdonkert staag voor eedler zieleglans:
mijn geest omhult u met den stralenkrans
door kunstnaars slechts aan heilgen toebedacht.
Uw zachte glorie glijdt om mij en windt
mij in heur helder licht, - en lange nacht verzwindt.
| |
Die lotusblume.
Zing mij dat lied, uitzinnig van verlangen,
en toch zoo zalig drijvend lotuslied,
waar Heine's ziel in Schumann's wondre zangen
al de onvoldaanheid van haar liefde giet.
Want aan uw mond, die smart en zegen biedt,
blijft heel mijn wezen blijde of treurig hangen,
wanneer de volle vloed der klanken vliet
in teere vreugde of zonderling bevangen.
Zoo deint, met 't wislend leven, 't zacht gestreel
van 't golvend lied; wij proeven lust en lijden,
die, beurtlings overslaande, in licht gespeel,
als boutjes door de levensdraden glijden,
en spinnen zuur en zoet, naar 't harte mint....
Wat vult de ziele, die op 't Eeuwge zint?
| |
| |
| |
Aan mijn vriend, dichter X...
Wat maakt dat ras daar voor een bijster leven!
Hun malle bende warrelt om uw voeten;
hun stem is heeschgeschreeuwd van raad te geven,
zij die uw gang op aarde richten moeten,
die redders van uw ziel, door niets gedreven
- o kale ridders! - dan uw eigen goed en
uw zaligheid en die slechts hiernaar streven,
dat ge eens zoudt heilzaam voor uw zonden boeten!
O gij, die iemand zijt, veracht het praten
dier niemands en hun palingengekrinkel,
al waren zij wel duizend advocaten,
zoo koen verschanst in hunnen vrouwenwinkel,
want 't is uw doel steeds hooger op te zien en
hun gansche waarde is 't, dat ze u mochten dienen.
| |
| |
| |
Muziek en poëzie.
Laat de schelle tonen vlieten
en als vooglen henenschieten
in hun wislend klankgespeel.
Want dan reppen tong en veeren
vrije liedren, lang versperd,
vooglen die hun kop bezeeren
aan de traliën van mijn hert.
Laat de rijke klanken stroomen
als een vloed in de avondpracht,
waar de zwanen droomen komen
in hun kuische vederdracht.
Want dan vult een stroom van weelde
tot den boorde 't ruim gemoed;
lokkend glijden de oude beelden
door den purperen avondgloed.
Laat ze los, de volle akkoorden!
't Hart slaat mede in elken klop.
wekken ze uit hun doodslaap op.
Levenbrengende openbaring; -
stemmen-, hartenharmonie; -
zang en weerzang, zoetste paring
|
|