Vlaanderen. Jaargang 1
(1903)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| |
Overzicht.L. Einstein: The relation of Literature to History. (Journal of Comparative Literature, New-York, 1903.)De hedendaagsche boeken van geleerdheid gelijken, voor oningewijden, soms op catalogussen van droge feiten, soms op byzantijnsche haarkloverijen. Punten van gering belang worden er zoo nauwgezet onderzocht, dat niet alleen de lezerswereld er geen de minste deelneming voor kan gevoelen, maar dat zelfs tusschen geleerden van verschillende vakken eene kloof ontstaan is, die onderlinge ondersteuning haast onmogelijk maakt. Nochtans dient de wetenschap bevruchtend op den geest der natie in te werken, wil ze niet tot het ijdel tijdverdrijf van een gesloten specialistengilde verlaagd worden. Daarom moeten de pogingen tot het bereiken eener nieuwe synthese verwelkomd en aan het groote publiek bekend gemaakt worden. Het stichten, in Noord-Amerika, van een tijdschrift van vergelijkende letterkunde is een verheugend verschijnsel, en een artikel, dat er de betrekkingen tusschen geschiedenis en letterkunde onderzoekt, verdient vooral de aandacht te trekken. De historicus en de letterkundige waren eertijds verbroederd, nu loopen hun wegen ver uiteen. Terwijl de politieke geschiedenis in de laatste jaren de beteekenis van handel en nijverheid in de samenleving onderzocht, heeft de geschiedenis der letterkunde zich onder den invloed der taalgeleerden voornamelijk op het uitgeven van teksten, en op rijm- en dialekt-studiën toegelegd. Deze methode heeft het positief weten verbazend bevorderd, en heel het veld der overgeleverde begrippen omgewoeld, maar nu geldt het, de gewonnen uitslagen weer te verbinden met andere veroveringen der wetenschap, en allereerst der thans ontvreemde zuster, der politieke geschiedenis. De heer L. Einstein toont, hoe de historici, met hun eenzijdig aandringen op de macht van geld en goed, met hun gedurig snuffelen naar economische oorzaken voor alle gebeurtenissen van het verleden, dan toch de leidende kracht der wereldgeschiedenis, nl. het ideaal, niet kunnen wegcijferen. Het staatkundig leven van een volk is, gelijk zijn letterkundig leven, de uiting van zijn ideaal, en daarom bereiken de letteren eener natie haren hoogsten bloei tegelijkertijd met hare politieke macht. Deze welbekende leer, die door velen bestreden, en door den heer Einstein met tal van voorbeelden gestaafd wordt, is in Nederland voor ten minste twee gevallen waar; dezelfde tijdvakken hebben eenen Jacob | |
[pagina 336]
| |
van Maerlant en eenen Artevelde, eenen Vondel en eenen Willem de Zwijger voortgebracht. In het waarnemen van dergelijk samentreffen ligt het nut der letterkunde voor den geschiedschrijver. In de wereld der daad, in den strijd tot het veroveren van vrijheid en macht, geraakt het ideaal in botsing met vijanden van buiten, het kan zich niet zuiver uit zich zelf ontwikkelen. In de wereld der gedachte, in de letterkunde, bloeit het vrij en ongehinderd op. De werkelijke held Roland moest in een grensgevecht tegen de Sarrazijnen sneuvelen, maar in het lied vierde zijne nagedachtenis, als beeld van het ridderlijk gevoel, eenen zegetocht door heel Europa. In de poëzie toont het volk wat het had willen zijn, in het leven, wat het heeft kunnen worden. Bedoeling en uitslag staan in de nauwste betrekking, en zijn toch niet alleen verschillend, maar soms ook tegenstrijdig. De eenheid en de waarde eener beschaving vertoont zich in de eenzelvigheid van het ideale streven in het leven en in de kunst; waar die beiden gescheiden zijn, is het openbaar leven onedel, en de kunst onoprecht. Wie dus de lessen der geschiedenis ten volle wil begrijpen, moet doordringen tot in de ziel der verschillende eeuwen, de zedelijke drijfveeren blootleggen, den enkelen mensch nagaan in zijne verhouding tot zijn vaderland en zijne familie, en de uitingen van zijn ideaal streven als staatsburger en huisvader, in vrede en oorlog gadeslaan. Zulk een onderzoek mag zich niet bij enkele landstreken of stammen beperken, maar moet de broederschap der westeuropeesche natiën in 't oog houden, die in vriendschap of wedijver dezelfde baan opgegaan zijn sedert de heerschappij van het oude Romeinsche rijk. Zeker wordt door den heer Einstein het noodzakelijk verband van het politieke en letterkundige ideaal geenszins bewezen, en de vorsching naar dien innerlijken kern der Kulturgeschichte is maar pas voorbereid. Enkele deelen van het werk zijn nochtans al voltrokken: zoo heeft men den overgang van het ridderlijk ideaal der Middel-Eeuwen tot dat van de hovelingen der Renaissance met tal van dokumenten opgehelderd. Zoo heeft men een boek gewijd aan de ontleding en de waardeering van het Spaansch eergevoel. Ook de plaats der vrouw in de samenleving wordt uit letterkundige bronnen toegelicht.Ga naar voetnoot1) Op deze wijze komen de filologen weer in aanraking niet alleen met andere historische wetenschappen, maar ook met de levende krachten die ons bezielen en omgeven, en diepe wortels in het verleden onzer beschaving hebben geschoten. De amerikaansche geleerden verdienen onzen dank voor hunne poging, om de geschiedenis der letterkunde langs dien weg te verjongen en van het stof der droogstoppelarij te zuiveren, zonder iets der nauwkeurige degelijkheid prijs te geven, die de eerlijkheid van den geleerde is. P. Hamelius. |
|