Vlaanderen. Jaargang 1(1903)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 301] [p. 301] Verzen. Ernstige liederen. I. Geluk, zoo zedig en zoo zeker, als water, dat in glazen beker zijn zuivere genuchte vat: ik heb uw goeden dronk genoten, en 't heeft door mijne leên gevloten, als van wie nooit gedronken had. Mijn oogen wijd, mijn lippen open, zijt ge in mijn aadren stil gedropen tot de' allerjongste', en besten drop... Was ik de dorst'ge der woestijnen? Want zag mijn angst uw peerlen schijnen, 't verblijde hunkren slurpte ze op. - Thans, moe van lusteloos genieten, laat ik uw vliede' onachtzaam vlieten en wíl niet meer gelukkig zijn. Ik voel u naarstig in mij branden, maar gij wordt koórts in mijne handen, en uw genuchten worden píjn. [pagina 302] [p. 302] Ik moet naar andre lustigheden: de kalme lichten van mijn heden vermoeiden mijn verijlden blik. De kier van blijdren smart gaat open: o man, zat aan geluk gezopen, gezel van rooder vreugden: ík! II. De vrouwen die ik heb gekend zijn mij voorbij-getreden als zwaarden in vaste vuist geklemd, die bevriezenden sneeuw door-sneden. Hun hoop, hun schoonheid, en hun schroom bleef in mijn oog geschreven;... - maar groeide er ooit tot in den boom wat werd in bast gedreven? Zoo draag 'k - mijn eigen vreugde wáard -, in naderend minnens-duister, mijn ongenaakbare min bewáard onder scheuren-schoonen kluister. III. Ik was een goeden zoon gelijk die, in zijn vaders vredig rijk, met zoeten lach, en koninklijk, de heerden hoedde; - tháns ben ik als een gast, die gaat met strakken ernst in zijn gelaat, maar wringend onder zijn gewaad zijn hart ten bloede. [pagina 303] [p. 303] Ik ben niet meer het ledikant waar rusten mocht gerust verstand en tusschen zéekren wetens-wand, zijn leden strekte, en sliep gelijk een slapend kind, tot lente-nieuwere aandachts-wind, met blijde wenschen, wél-gezind zijn waken wekte... - Mijn dag en was niet oud genoeg, mijn hart en was niet koud genoeg, dat zwaar de vlijme twijfel-ploeg mijn vreê niet bréke... Zoo schijn 'k, (misschien der vréugd bestemd) een vrouw die, vreemder angst beklemd, oneindig naait een dooden-hemd, steke bij steke. En 'k naai mijn eigen weifel-kleed, zorgvuldig, zoo 't mijn vreezen sneed, volhardend: tot gelaten leed ten zoom gerake, - of - achterwarend-zoet gelaat, - bij onbegrepen dageraad, met onverwacht en blíj gewaad, de Liefde nake. Vorige Volgende