Vlaanderen. Jaargang 1(1903)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Herfst. O Koninklijke schoonheid, eedle kleurenpracht der najaarsboomen in hun gouden kleederdracht, als 't zinkend zonnerood in 't blârenweefsel brandt en kranzen rozig licht rondom de kronen spant! Een laatste zonneweelde op hen de toonen weeft van haren overvloed, en om hun' voeten zweeft het mistig zilver dat van uit de velden doomt en hangend om 't mysterie van hun stammen droomt. O Vorstelijke Stoet! zoo weelderig getooid, die, grootsch, de gouden vlokken om zijn voeten strooit, op 't dankbaar land, dat, bij dier grooten ondergaan, ligt met de giften van hun rijkdom overlaân. De stille lucht hangt, diep doorschijnend, wereldwijd, dit kunstwerk Gods, tot goudblauw grondtapijt waar God een korte wijl, lijk 't spel van droomen zoet, Zijne avondzonne glanzen en zijn boomen doet, in bonte verwenweelde, in heerlijk avondrood, eer Hij ze zinken laat de nacht in en den dood. Caesar Gezelle. Vorige Volgende