De Vlaamse Gids. Jaargang 81
(1997)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
‘Hemelsche en aardsche poëzie’
| |
[pagina 23]
| |
partijtje lummels bij elkaar. Ik kan het niet doen, omdat ik al eens een groot stuk in de cahiers schreef;Ga naar eind4. Bloem ook niet, jij wschl. ook niet, want jij zult het wel voor Het Vad.[erland] doen. Maak er echt iets goeds van.Ga naar eind5. In Forum zou dus Simon [Vestdijk] of Vic [van Vriesland] het moeten doen: beiden zijn even goed, gesteld dat Vic het van zichzelf zou kunnen verkrijgen. Anders: Hendrik de Vries.’ De bespreking van Greshoffs bundel werd uiteindelijk toevertrouwd aan Vestdijk, die net als Victor E. van Vriesland sinds begin 1934 redacteur van Forum was. Van Vrieslands openbare mening over Greshoffs bundel blijft onbekend, nu de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waaraan hij sinds 1931 als redacteur letteren verbonden was, die geen aandacht waardig keurde.
Vestdijks bespreking van Gedichten 1907-1934 zou in twee gedeelten - respectievelijk in november en december 1935 - onder de titel ‘Hemelsche en aardsche poëzie’ in Forum worden opgenomen. In augustus 1934 verklapte Vestdijk al aan Greshoff dat hij een essay over zijn verzamelbundel had geschreven. In januari 1935 voegde hij daaraan toe: ‘'t Is wel grappig, dat juist jouw poëzie, die nogal eens als “licht” te boek staat, mij “inspireerde” tot een zwaar philosophische inleiding; er zit hier ook iets in van een ironische tegenstelling en misschien tevens een lesje voor de kritici, die niet de wijdere aspecten achter je werk vermogen te zien’.Ga naar eind6. Vestdijk liet in deze brief Greshoff ook weten dat Ter Braak het tweede deel van zijn bespreking een ‘behoorlijke karakteristiek’ van Greshoffs poëzie vond. Of de overige redactieleden van Forum Ter Braaks opinie over Vestdijks essay deelden, blijft duister, omdat de enveloppe waarin de kopij binnen de redactie gecirculeerd heeft weliswaar is bewaard gebleven, maar het gebruikelijke korte, schriftelijke oordeel van ieder redactielid daarop ontbreekt daarop. De plaatsing van Vestdijks bespreking in Forum liet vervolgens nog anderhalf jaar op zich wachten, onder meer doordat in 1935 - naast enkele gedichten en kleinere boekbesprekingen - zijn roman Else Böhler, Duitsch dienstmeisje een aanzienlijk deel van elke Forum-aflevering in beslag nam en er ook plaats moest worden gevonden voor zijn over twee afleveringen uitgesmeerde novelle ‘Parc-aux-cerfs’.Ga naar eind7. Willem Paerels - ‘Portret van Jan Greshoff’
Al spoedig na de verschijning van zijn eerste verzamelbundel deed Greshoff pogingen een goedkope uitgave in een grotere oplage van zijn gedichten gepubliceerd te krijgen.Ga naar eind8. In oktober 1936 verscheen bij A.A.M. Stols' Uitgevers-Mij N.V. te Maastricht & Brussel als achttiende deel in de serie Kaleidoscoop Greshoffs Gedichten 1907-1936. Het was een herziene en vermeerderde uitgave van de twee jaar tevoren bij Boucher verschenen verzamelbundel, voor deze gelegenheid voorzien van een inleiding van de hand van Vestdijk. Vestdijks inleiding omvatte alleen het tweede deel van zijn bespreking van de Boucher-uitgave in Forum. Hij nam die inleiding later onder de titel ‘Over den dichter J. Greshoff’ op in de in 1939 door Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam gepubliceerde essaybundel Lier en lancet (p. 341-361). Het eerste, meer theoretische, stuk van zijn bespreking in Forum werd te moeilijk gevonden voor de inleiding van Gedichten 1907-1936. Onder de titel ‘Prolegomena eener aesthetiek’ zou Vestdijk het in gewijzigde vorm in zijn in 1946 bij F.G. Kroonder te Bussum te verschijnen essaybundel De Poolsche ruiter (p. 180-192) opnemen. Dat hoofdstuk uit De Poolsche ruiter noemde Vestdijk ‘een sa- | |
[pagina 24]
| |
menvatting en een reprise [...] van verschillende problemen, die door mij in het in Forum gepubliceerde essay Hemelsche en aardsche poëzie aan de orde gesteld, en later in Rilke als barokkunstenaar (in den bundel Lier en lancet) in een meer speciale richting uitgewerkt zijn’ (p. 180).Ga naar eind9. Vestdijk was zich de tweedeling in zijn essay zeer bewust en had Greshoff daarvoor al op 17 januari 1935 gewaarschuwd: ‘Denk er vooral om, dat 't eerste deel maar zeer zijdelings met je poëzie in verband staat, en bovendien nog al abstract is uitgevallen.’ Maar zelfs het op de poëzie van Greshoff toegespitste tweede gedeelte van Vestdijks essay in Forum had niet veel enthousiaste supporters. Toen er in 1937 sprake was van een herdruk van Greshoffs verzamelbundel, schreef de toenmalige compagnon van uitgever Stols, R.W. Haentjens Dekker, aan Greshoff: ‘Wat de tweede (of derde?) druk van Uw gedichten betreft, zou ik U willen vragen of het niet mogelijk is dat U daar zelf een voorrede voor schrijft. Wellicht dat wanneer zij van Uw hand is, dat men haar ook zal lezen, wat in negentig van de honderd gevallen wel niet het geval zal zijn geweest met die van Vestdijk.’Ga naar eind10. Diezelfde mening was ook Du Perron toegedaan, want tijdens de voorbereiding van de Kaleidoscoop-uitgave van Greshoffs gedichten schreef hij aan Stols: ‘Voor de bloemlezing van Jan is het beter alleen dàt stuk van Vestdijk te nemen dat over de poëzie van Jan zelf gaat. Het 1e stuk (de “inleiding”) is goed om alle koopers af te schrikken!’Ga naar eind11. Aan Ter Braak had hij (in het kader van een ruimere beschouwing over de Nederlandse literaire kritiek) indertijd na lezing van Vestdijks bespreking geschreven: ‘Het stuk van Vestdijk over Greshoff is ook op zichzelf een satyre in dit verband; het is of hij van a tot z gedacht heeft: “Nu zal ik het werk van Greshoff toch eens zoo ernstig en gewichtig maken dat zelfs jullie ervan schrikken”. Bon, er is - mits met humor - veel te zeggen voor zoo'n opvatting’.Ga naar eind12.
Vestdijk greep in de bespreking in Forum van Greshoffs Gedichten 1907-1934 bewust of onbewust terug op enkele noties van Greshoff zelf. In juni 1929 had Greshoff in het Maandblad voor Beeldende Kunsten een beschouwing gepubliceerd over recent werk van de uit Nederland afkomstige, maar sinds 1894 in Brussel woonachtige schilder Willem Paerels (1878-1962). Greshoff bouwde zijn hele artikel op rond de begrippen ‘hemelsch’ versus ‘aardsch’, al vermeed hij deze begrippen expliciet te noemen, behalve in één geval, namelijk bij de bespreking van Paerels' schilderij De journalist uit 1928. Dat portret laat een met boeken en papieren beladen tafel zien waarachter een man zit te schrijven, en stelt Greshoff zelf voor. Greshoff, die in 1927 naar Brussel was verhuisd en sinds Paerels' verblijf in Nederland gedurende de Eerste Wereldoorlog goed bevriend was met de schilder,Ga naar eind13. verzweeg in zijn artikel dat hij zelf de afgebeelde journalist was. In 1935 werd Paerels' schilderij, als onderdeel van de Algemeene Wereldtentoonstelling te Brussel gehouden Internationale Tentoonstelling voor Moderne Kunst, tentoongesteld onder de titel Portret van den dichter J. Greshoff (cat. nr. 168); tegenwoordig is het onder een combinatie van beide titels bekend.Ga naar eind14. Over Paerels' portret schreef Greshoff: ‘De tafel, waar de realiteit der handeling zich afspeelt scheidt twee werelden, hemel en aarde: bóven een fijn doorspeelde luciditeit, een spirituele opgewektheid; onder een geheimzinnige duisternis vol leven en beweging, waartusschen het verborgen donker rood van de stoel een fascineerende werking oefent. De tegenstelling tusschen het geestelijk en lichamelijk leven - en hun samentreffen in de daad van het schrijven - beheerscht den geheelen opbouw van dit krachtig, positief geschilderd en toch in de geringste details weloverwogen doek.’Ga naar eind15.
Greshoffs opmerkingen over Paerels' schilderij zijn van belang omdat diens werk uit deze periode verwantschap vertoont met de poëzie van de neo-classicistische dichters van de zgn. ‘generatie van 1910’, waartoe ook Greshoff gerekend wordt.Ga naar eind16. Greshoffs commentaar bij Paerels' schilderijen, en met name bij het bedoelde portret, zegt daarom niet alleen iets over Paerels en zijn werk, maar verwijst tegelijkertijd naar Greshoffs eigen poëtica.Ga naar eind17. Greshoff verwees met de allusie naar de begrippen ‘aardsch’ en ‘hemelsch’ in zijn beschouwing over Paerels' werk impliciet naar de programmatische titel van zijn eigen dichtbundel Aardsch en hemelsch uit 1926, waarvan in 1928 een tweede druk was verschenen. Deze door Greshoff aangegeven tweedeling speelde sedertdien in veel beschouwingen over zijn poëzie een grote rol, vooral nadat ze gemunt was door Vestdijk in zijn inleiding op Gedichten 1907-1936. Toen Vestdijk in augustus 1934 aan Greshoff meedeelde een essay over diens Gedichten 1907-1934 te hebben voltooid, maakte hij van de gelegenheid gebruik hem over de oorspronkelijk in oktober 1932 bij A.A.M. Stols te Maastricht & Brussel afzonderlijk verschenen, maar vervolgens in Gedichten 1907-1934 opgenomen bundel Janus Bifrons. Een debat in sonnetten enkele vragen te stellen. Deze cyclus van alternerende sonnetten toont dezelfde twee polen van Greshoffs levensbeschouwing, die werden aangewezen door Vestdijk in de titel van zijn bespreking van Gedichten 1907-1934. Vestdijk vond zelfs dat Janus Bifrons met meer recht dan de bundel uit 1926 de titel Aardsch en hemelsch had kunen dragen. ‘Het is een lang ding geworden’, schreef Vestdijk over zijn essay, ‘ik heb er natuurlijk ook allerlei algemeene problemen in behandeld. In Janus Bifrons meende ik duidelijk overeenkomsten te zien met philosofische systemen en zoo, maar ik heb daar bij aangeteekend, dat die, tijdens het scheppen bij jou waarschijnlijk geen rol van beteekenis gespeeld hebben. Dus: onbewust. Is dit juist? De evolutie der standpunten is in deze cyclus zoo philosofisch verantwoord, dat ik er nu toch weer aan begin te twijfelen. Misschien kun je me daar eens over inlichten?’ Wat Greshoff hem heeft geantwoord, | |
[pagina 25]
| |
is onbekend, omdat uit deze periode geen brieven van Greshoff aan Vestdijk bewaard zijn gebleven. Ook is er geen autograaf of typescript van Vestdijks essay bewaard gebleven; eventuele veranderingen van Vestdijks oorspronkelijke tekst ten opzichte van de in Forum gepubliceerde versie kunnen daarom niet worden vastgesteld. Van Vestdijks essay in Forum zijn weliswaar twee door Vestdijk gecorrigeerde drukproeven bewaard gebleven, maar de aangebrachte correcties op deze - onderling licht verschillende - proeven betreffen slechts marginale verbeteringen of veranderingen. Ze doen zeker niet vermoeden dat eventueel commentaar van Greshoff in déze fase in Vestdijks essay is verwerkt.
Toen Hendrik de Vries Greshoff op 5 mei 1937 bedankte voor de toezending van De wieken van de molen had hij net de nacht tevoren in diens Gedichten 1907-1936 gelezen. Vandaar dat hij heet van de naald een vergelijking kon maken tussen Greshoffs poëzie en diens proza: ‘Zelfs de schijnbaar zuiver prozaïsche kwaliteiten, zooals de scherpte van formuleering’, schreef De Vries in zijn breedvoerige, maar principiële brief, ‘krijgen in de gedichten iets veel absoluters, of, in omgekeerde volgorde gezien: de prozaschrijver Greshoff lijkt maar een vrij zwakke epigoon van de dichter. Ik verheug me hierover, ben trouwens dogmaticus genoeg om de poëzie principieel boven het proza te stellen.’ De Vries was het weliswaar in principe geheel eens met Vestdijks inleiding, maar vond dat Vestdijk ‘niet zuiver de beteekenis [ziet] die de correcte versificatie en de virtuoze techniek voor U hebben. Hij is er stellig het dichtst bij, waar hij spreekt over het “wetmatig samengaan van contrasteerende tegenstellingen”, hij bedoelt hierin echter alleen de psychologische structuur van de dichter, niet de in andere zin wetmatige samengang (harmonie) van deze instellingen in het nieuwe organisme: het gedicht.’ In Fabrieksgeheimen (p. 55-56) geeft Greshoff vrij precies De Vries' brief weer. De Vries vond dat Vestdijk bij zijn analyse van Greshoffs werk de dupe was van een vooroordeel dat ook zijn eigen ontwikkeling als dichter in de weg stond: ‘hij meent dat een normale versificatie op zichzelf al iets banaals is (wat het evenmin is als normaal gebruik van de grammatica) en van die banaliteit verlost moet worden niet door verdere perfectioneering of specialisatie, maar door een soort sabotage, die bedoeld is als verdoezeling, doch in waarheid irriterend en verwarrend werkt. Ook op het verstaan van de zin.’ De Vries' oordeel over Vestdijks inleiding is des te interessanter, omdat Du Perron, toen hij op 15 juli 1934 aan Ter Braak voorstelde Greshoffs Gedichten 1907-1934 omstandig en diepgravend in hun tijdschrift Forum te laten bespreken, Hendrik de Vries als bespreker had gesuggereerd als alternatief voor Vestdijk of Van Vriesland. Het zwaartepunt van De Vries' kritische werk ligt echter ná de Tweede Wereldoorlog; voor die tijd had het meestal een polemische aanleiding.Ga naar eind18. In een postscriptum bij zijn brief aan Greshoff verwees De Vries naar een polemiek die hij in augustus 1935 met Vestdijk had gevoerd over wat hij ‘rijmverdoezeling’ noemde.Ga naar eind19.
Kennelijk heeft Greshoff De Vries' brief van 5 mei aan Vestdijk ter inzage gegeven of hem de inhoud ervan meegedeeld en hem gevraagd daarop te reageren in het maandblad Groot Nederland, waarvan Vestdijk na de opheffing van Forum redacteur was geworden,Ga naar eind20. want op 26 mei schreef Vestdijk hem: ‘De brief van H.d.V.[ries] is een merkwaardig product van charmant gekeuvel en philosofische abstracties, waar ik op 't oogenblik weinig voor voel. Niettemin wil ik je graag het genoegen doen van een klein antwoord, waarin veel philosofische handboeken zijn “verzwegen”.’ In een postscriptum voegde Vestdijk eraan toe: ‘'t Is eigenlijk nogal een aardig stukje geworden. Vergewis je er echter van of de Vries deze publicaties wel aardig vindt! Eigenlijk zou hij moeten kunnen dupliceeren, maar dan wordt alles weer te uitvoerig. Ik heb ook geen zin in oneindige disputen. Maar vind je niet, dat hij mijn antwoord op zijn minst toch even lezen moet?’ De gevraagde reactie van Vestdijk, die hij als een soort entrefilet op de achterzijde van zijn brief aan Greshoff neerschreef, maar die om mij onbekende redenen niet in Groot Nederland werd opgenomen, heeft Greshoff eveneens getrouw gereproduceerd in zijn Fabrieksgeheimen, tezamen met De Vries' dupliek (p. 56-60).Ga naar eind21. In de slotbeschouwing die Greshoff in Fabrieksgeheimen aan het debat tussen Vestdijk en De Vries verbond, gaf hij via een omweg alsnog antwoord op de vragen die Vestdijk hem in 1934 had gesteld naar de ‘philosofische systemen en zoo’ die hem bij het schrijven van Janus Bifrons bewust of onbewust hadden geleid. Greshoff schreef daar nogal afstandelijk: ‘Ik heb met groote belangstelling kennis genomen van de algemeene opmerkingen welke de voorrede tot mijn boek Hendrik de Vries ingaf, met groote belangstelling van de kantteekeningen door S. Vestdijk daar op aangebracht, van De Vries' laatste redenen evenzeer; doch ik moet bekennen, dat nooit bij het schrijven - en evenmin daarvoor of daarna - dergelijke vraagstukken zich onafwendbaar aan mijn geest opdrongen.’ |
|