beoefend. Elders in het vierluik, met name in het tweede deel, getiteld Het pakt der triumviren, wordt dit autobiografische karakter van Mijn woningen bevestigd. Het geheel wordt ook ingeleid en verantwoord met een verwijzing naar het ‘gnoti-seauton-motief’, het ken-u-zelf of het zoek-de-mens, dat ons sedert de oudheid als drijfveer van het menselijk handelen en denken werd aangereikt, maar dat in de literatuur tussen de twee wereldoorlogen een vrijwel exclusieve aandacht heeft gekregen. Het
‘Het is natuurlijk niet zijn literaire eruditie die men de auteur van André Terval kwalijk heeft genomen, wél zijn sympathie voor de revolutionaire idealen van zijn tijd en ook, en vooral, het pleidooi voor de libertijnse liefde.’
is een literatuur waarin de verinnerlijking centraal staat, het zoeken naar en doordringen tot de essentie van het ik en van de dingen, de abstracte, onderliggende idee van alles. Ook in Gilliams' Elias is het de ‘wie-ben-ik-vraag’ die de hoofdfiguur, en de schrijver en de lezers, bezighoudt.
Raymond Brulez is dus, als schrijver, een kind van zijn tijd geweest. Hij heeft in zijn werk, en dat is niet alleen in zijn memoires maar ook in romans als André Terval, zijn eersteling, en in de latere autobiografische bespiegelingen uit 1969, De toren van Lynkeus, echter ook een beeld van zijn tijd opgeroepen en vastgelegd. Hoort hij thuis in zijn tijd - en het is wellicht niet ongepast erop te wijzen dat de stenen beeldspraak van het huis op zich al karakteristiek is voor het modernisme, maar tevens ook zéér toepasselijk bij een schrijver die zijn herinneringen probeert vast te leggen door de woningen, de huizen waarin hij leefde en de sfeer die ervan uitging op te roepen, - hoort hij dus thuis in zijn tijd, als schrijver van memoires heeft hij zichzelf natuurlijk ook in een lange traditie geplaatst, met onmiddellijke aanknopingspunten bij wat voorafging - zo bij Prousts A la recherche du temps perdu - maar ook, zoals ik zal proberen te verduidelijken, met elementen die - ofschoon terugblikkend - juist naar de toekomst wijzen. Rugwaarts de toekomst tegemoet; het is een boutade die natuurlijk al eerder werd gebruikt in het fin de siècle van de twintigste eeuw. En we kunnen, zonder al te groot gevaar voor vertekening van de historische werkelijkheid en ontwikkeling, ook constateren dat zowel de levenswijze als de schrijftrant van de modernist Brulez herkenningspunten vertonen die hem voor de lezer van vandaag tot tijdgenoot kunnen maken.
Maar laat ik u eerst uitnodigen tot een korte, situerende literairhistorische uitstap en een poging die onvatbare, want alles relativerende en ironiserende figuur die Raymond Brulez was, te benaderen.
Vrijzinnig en Vlaamsgezind, maar anti-activistisch tijdens de Eerste Wereldoorlog, terwijl zijn broers op dat moment de andere keuze hadden gemaakt. Tegelijk, als bewust Vlaamsgezinde, ook de auteur van een Franstalig overzicht van de contemporaine Vlaamse literatuur, Ecrivains flamands d'aujourd'hui, gepubliceerd in 1938. Het kan allemaal bij Brulez en dat allemaal samen is juist Brulez: een complexe figuur, een dilettant en connaisseur die houdt van spel en van tegenstellingen en paradoxen in denken en doen, die zoals vele Vlamingen van het fin de siècle van de negentiende eeuw en van het interbellum, diep doordrongen was van de Franse cultuur en ook een grondige kennis had van de Franse literatuur.
Hij is in dat opzicht te vergelijken met tijd- en generatiegenoten als Richard Minne en Jan van Nijlen - net als hij trouwens zeer belezen essayisten en werkzaam in de journalistiek. Hij is ook een erfgenaam van de traditie van Van Nu en Straks, meer in het bijzonder van August Vermeylen, wiens student hij is geweest aan de Vrije Universiteit te Brussel, en, dichter bij hem, van de Boomgaard-generatie, met Arthur Cornette, Firmin van Hecke, Paul Kenis en André de Ridder - een groep schrijvers die onze literatuur tussen 1909 en 1920 door haar nadrukkelijk gecultiveerd kosmopolitisme ‘op onbegane wegen’ heeft gebracht, zoals Jean Weisgerber het heeft uitgedrukt.
Tekenend is wel dat Brulez de eerste fragmenten van zijn debuutroman André Terval (die werd geschreven tussen 1915 en 1919) net niet heeft kunnen plaatsen in De Boomgaard. Ze werden gepubliceerd in 't Fonteintje, het tijdschrift dat op weer een andere, meer relativerende manier het erfgoed van Van Nu en Straks doorgaf en met zijn luchtige, soms fantaisistische toetsen een contrapunt vormde voor de grootspraak van het humanitair expressionisme dat o.m. door de auteurs van Ruimte werd uitgedragen. Na de oorlog zou Brulez ook in Forum een geëigende plaats krijgen, het blad van Menno ter Braak en Eddy du Perron, de toonaangevende critici van het interbellum, waarmee tevens is aangegeven dat hij een rol kon spelen in het bredere Noord-Zuid-verband. Brulez werkte als criticus en journalist niet alleen voor Het Laatste Nieuws maar ook voor De Groene Amsterdammer en voor Elsevier's Weekblad, terwijl hij in de jaren dertig ook de kroniek Nederlandse letteren verzorgde van het Franstalige Brusselse weekblad Cassandre. Deze opstellen werden gebundeld in het zojuist genoemde Franstalige overzicht van de literatuur. De kroniek werd - het is een niet onbetekenend detail - geschreven in opvolging van Marnix Gijsen, dan nog een katholiek auteur die de publicatie van André Terval kritisch en afwijzend had begroet. Hij vond het een ‘onnuttig boek’. Marnix Gijsen, dat wil ik er wel aan toevoegen, is later anders over Brulez gaan denken.