| |
| |
| |
Een stukje AB
verhaal Guido van Heulendonk
Een man verongelukt onderweg naar Oostende. Wat moest hij in Oostende? En voor wie waren de bloemen die hij bij zich had? Zijn weduwe bewaart ze in haar tweede leven. ‘Ze had ze laten staan tot het werkelijk geen zicht meer was. Toen had ze de ruiker begraven in de tuin, achter het schuurtje waarin hij elke zaterdag rommelde. Hem in de vuilniszak gooien was niet gelukt.’ Maar de bloemen schieten altijd opnieuw op.
| |
I.
De foto (ogen dicht en toch alles zien): het dak is afgerukt en staat als een opengeklapt deksel overeind op de hoedenplank. Het stuur (altijd zijn linkerhand: palm op de kolom, slechts met toppen van wijs- en middelvinger het wiel bedienend, rechterhand niet beschikbaar want geklemd om de versnellingspook) ontbreekt. (Zijn lange vingers, behendig en soepel, als van een violist. In de weer met dassen, elke dag een andere, feilloos geknoopt in een halve minuut. Pizzicato op clitoris, tepel en oorlelletje, glissando-vibrato in de vagina. En in haar mond smakend naar milde menthol.) Glasscherven op voor- en achterbank, glasscherven op de grond, glasscherven in de donkere plas onder de bumper, waar een brandweerman zijn blusapparaat op richt. Twee vrouwen en een jongetje, toekijkend vanuit de berm. Motorkap gapend als een vis in de winkel, niet te identificeren brokstukjes en fragmentjes en schilfertjes op de weg, met gulle hand rondgestrooid door een ijverige etalagist. Op de achtergrond de truck waar hij niet onderdoor is kunnen rijden, ondanks zijn flitsende klassebak uit Beieren. Zie het fijne interieur: niets vertrouwds heeft het meer, zoals het zich daar schaamteloos en vuil blootstelt aan weer en wind en de blikken van passanten. Een scheur in de rugleuning, glasscherven op de handgreep van de achterdeur, waartegen haar hoofd heeft gerust bij hun eerste coïtus, zomer 1964, parkeerparkje tussen Luik en Brussel. De pijn in haar kruin, zijn snelle adem, het zachte gekraak van leer.
Ze vouwde het knipsel samen, zette de verbleekte aantekening in de marge wat aan met een stift. Nieuwsblad, 31.3.1967. Ze schoof het knipsel terug in het cahier. Ze herlas wat ze geschreven had.
Vrij 8 nov 96
- overslapen / ochtend in ijltempo /geen koffie; B humeurig
- voormiddag: moeder / nieuwe pantoffels (niet mooi, te modern, te dit, te dat) / vlug nog ramen gelapt
- 13u: lunch in gb met Suzanne, onze razende reporter / slaatje gezond, glas witte wijn / tafel bij raam Korte Dominostraat / koffie / Suzanne enthousiast over jongste opdracht: interview met partij-secretaris Vlaams Blok / voor ‘Femme’, mijn god: wordt dit een modelletje om bokshandschoenen te breien?
- rode Renault stopt bij lichten: Oswald? Caroline? onderweg naar de Grill? / is Oswald / naast hem een vrouw / niet Caroline: geen bril, opwolkend barbiehaar, grijs pakje / Oswald lacht, legt hand op haar knie /groen, Renault vertrekt
Ze voegde nog enkele regels toe over de middag, het nazicht van de leidingen op de Krakelinglei, de woorden met de loodgieter, de ontmoeting 's avonds met Carolines oppas in de lobby van de Cityscoop.
Ze knipte haar bureaulamp uit, nam een douche, herlas de brief van de tweeling en ging naar bed.
Tot ze insliep, tolde de barbievrouw rond in haar hoofd.
Had Oswald een verhouding?
De gedachte bleef terugkeren - als een weggejaagde kat die voor de deur zit te mauwen.
| |
| |
Later hoorde ze de diesel, aanzwellend op de oprit. Ze haalde haar arm onder de lakens vandaan, zocht met knipperende ogen de fluorescerende wijzers op haar pols.
Drie uur.
| |
II.
Het was mogelijk: tweemaal de liefde van je leven ontmoeten. Je kreeg er ook twee levens door: een vòòr 1967, een erna. Met ertussen een periode van nietbestaan, zoals dat ook in de kosmos het geval is.
Leven is een kunst, zei de leraar aan de stedelijke academie, waar ze sinds kort een avondcursus volgde. En kunst is de leugen die naar waarheid leidt.
Een recente opdracht was het tekenen van een herinnerd voorwerp geweest. Iets dat zij, de cursisten, ooit hadden bezeten en gekoesterd, maar door omstandigheden waren kwijtgeraakt. Dat moesten ze oproepen en tekenen. En door de verloren gegane vormen te reconstrueren, terug bij elkaar te liegen, zouden ze een veel waarheidsgetrouwer voorstelling bekomen van het voorwerp dan het voorwerp zelf ooit was geweest. Als reëel ding kon het alleen zichzelf verbeelden, nu zou het transcenderen tot een dualiteit die ook hen omvatte - precies de reden waarom het ooit had bestaan.
Ze had wat gemijmerd en een cadeau van Gerrit was haar verschenen, gekregen bij haar laatste verjaardag. (Dat was: de laatste verjaardag die ze samen vierden, de laatste van leven A.) Een gouden hangertje bestaande uit twee letters. Haar initialen, gestileerd, net herkenbaar. Kort na zijn dood was ze het verloren, tijdens de verhuizing.
Ze tekende het en het leek nergens naar. Het was ook moeilijk, technisch gezien. En toch, in al zijn lelijkheid en foutheid van perspectief gaf het perfect het ‘toen’ weer, het absolute toen, in al zijn facetten. Ook de achterzijde, bekeken vanuit leven B. Rare proporties waren onvermijdelijk in een holografie.
Gelukt? vroeg de leraar. Waar-gemaakt?
Ze glimlachte om zijn hoorbare liggend streepje.
Thuis zat ze nog even met de tekening in haar handen en Boudewijn kwam binnen en vroeg over welk marteltuig het ging. Ze verfrommelde het papier en gooide het in de vuilnismand. Toen ze hun likeurtje op hadden, dacht ze: misschien had ik beter de bloemen gekozen. Daar was ze als kind al sterk in. Grote ruikers en potten, waarin ze alle kleuren van haar verfdoos kwijt kon.
Gerrit stierf en ze trouwde met Boudewijn - ingewikkelder was het niet.
Tussen die gebeurtenissen zat twee jaar, waarvan achttien maanden nietbestaan. Herinneringsloos, weg. Geen gegevens opgeslagen. Hoe ze eruit zag, hoe ze zich kleedde, welk kapsel ze droeg. Ze moest het telkens zelf weer ontdekken, op spaarzame foto's. Alleen Caroline herinnerde ze zich: een meisje van vijf maanden voor wie ze moest zorgen omdat het haar dochter was, wat ze dan ook deed. Via een emanatie van haarzelf.
En dan Boudewijn, september 1968.
Ze trouwden in februari.
De familie ruiste van roddels. Alsof een weduwenschap aan een minimumgrens gebonden was. Alsof uit de lengte ervan iets viel af te leiden over de diepgang van het voorbije. Alsof zij een hoer was, en Boudewijn niet de knappe, intelligente, begrijpende heer voor wie ze zo hevig, acuut en duizelingwekkend-puberaal was gevallen dat ze er die eerste avond, netjes weer afgezet bij Caroline en haar moeder, van in de lach was geschoten.
Ze voelde zich niet schuldig.
Ze ontmoette hem op het jaarlijkse diner van Amfora - een service-club waarvan Gerrit voorzitter was geweest en die haar op elke activiteit bleef uitnodigen. Dat ze Boudewijn daar leerde kennen, vatte ze op als een teken. Dat Gerrit het zelf zo gewild had. Haar zelf, over zijn graf heen, een vervanger aanreikte. Ze leken ook op elkaar: bijna even oud, zelfde beroep, in bed een tyfoon.
Ze aanvaardde het geschenk.
Leven B: een nieuw huis, een nieuwe stad, nieuwe kleren, nieuwe kinderen. Een tweeling, na zes maanden al. Nieuwe roddels.
Leven A werd opgeborgen in albums en schoendozen. Ze spraken er ook over in historische termen. Een tijdvak dat nu voldoende veraf lag om objectieve statements toe te laten, ter duiding van het heden. En dus belangrijk was. Boudewijn hield Gerrit consequent binnen gespreksbereik. Van Caroline vooral - hun stukje AB. Ook aan de tweeling werd hij voorgesteld, via foto's, verhalen. En elk jaar, tot de kinderen het huis uit waren, bezochten ze met z'n allen zijn graf.
Boudewijn ging overigens steeds meer op Gerrit lijken, vond ze. Zeker toen hij ook nog eens op dieet moest en een bril nodig had. Maar dat vertelde ze hem niet. Misschien zou hij zich anders gaan gedragen. Nee, ze beklemtoonde juist de verschillen. Dat hij met een Mercedes reed. En niet van Mahler hield. En besneden was. (Vervelend? - Nee hoor, maar wel even wennen. Gerrit had overschot, een slurfje. - Nou, hij had zijn kap al lang over de haag gegooid. Fimosis werd vroeger met het mes gerepareerd, zie je. Maar geschild fruit was hoe dan ook gezonder, moest ze maar denken. - Ja, maar minder vitaminenrijk, en niet zo goed van smaak.)
Ze lachten en spraken over alles.
Alleen over de bloemen niet.
| |
III.
Het cellofaan was gescheurd, gekreukt en - ocharme - bebloed.
Soms kon de realiteit best een regisseur gebruiken. Gelukkig had iemand geprobeerd het weg te vegen. Er was een brede streep ontstaan van intussen opgedroogde en afkorrelende, roestbruine materie. Als vergane inkt - secundair, en dus vatbaar voor interpretaties.
Ze lagen bij de garagehouder die de bmw had weggetakeld. Total loss, sorry mevrouwtje. En onze deelneming. En dan had hij naar een grote kartonnen
| |
| |
doos met Gerrits bezittingen gewezen. Zijn grijze regenjas, de Samsonite, een dossiermap, de paraplu die ze hem met Kerstmis gekocht had, de inhoud van het handschoenkastje (Kleenex, zonnebril, zaklamp, wegenkaarten, spaarkaart van het Shell-station). En daar bovenop de bloemen.
Later had ze zich afgevraagd waarom op de foto niets te zien was. Lag alles op de vloer? Had men het wrak al leeggehaald vòòr de foto genomen werd? Dan was de chronologie de volgende geweest: brandweer - rijkswacht en ambulance - Gerrit mee - takeldienst - auto leeghalen - fotograaf, die verzoekt even te wachten - foto - wegtakelen. Op welk punt in deze sequentie was Gerrit gestorven? Hij had het ziekenhuis nog levend bereikt. Met dat soort reconstructies kon ze uren bezig zijn. 's Nachts, starend naar de zacht glimmende knoppen van de kleerkast. Of op een studentenkamer, wachtend op nieuwe huurders.
Het waren rozen, gele rozen. Vijfentwintig stuks, aangevuld met een royale hoeveelheid gipskruid. Een prachtige ruiker, gekocht op de Louisalaan.
Ze had ervan moeten huilen, meteen bij ontvangst, en later in de auto. Ook thuis nog. Zich verwonderend dat ze nog zoveel tranen over had.
Ze had geaarzeld en toen resoluut een kristallen vaas genomen, huwelijksgeschenk van haar zus. Sommige bloemen waren geknakt, bladeren hadden losgelaten, kelkjes waren gekneusd. Om van de versheid te zwijgen. Maar ze had ze een ereplaats gegeven, alles zo weelderig mogelijk schikkend, onder het gele spotje naast de hifi-desk.
Ze had ze laten staan tot het werkelijk geen zicht meer was. Toen had ze de ruiker begraven in de tuin, achter het schuurtje waarin hij elke zaterdag rommelde. Hem in de vuilniszak gooien was niet gelukt.
Wanneer het idee dan precies was gekomen, wist ze niet meer. Soms dacht ze dat het met Boudewijn was geweest, maar dat kon bijna niet. Twee jaar was te lang, hoewel het natuurlijk ook weer niet zo onlogisch zou zijn. Boudewijn bracht regelmatig iets mee, van bij het begin van hun relatie. Bloemen, maar ook pralines, of een sjaaltje. Opnames van Karajan en soms lingerie, altijd van uitgelezen merken.
© de piteo
In ieder geval was het er, op zeker moment, en het zou nooit meer weggaan. Het gevoelen dat de ruiker niet voor haar was geweest.
Er zat geen kaartje bij. En hij had niet de gewoonte. Eerder omgekeerd: Gerrit vergat verjaardagen, moederdagen. Alleen bij bijzondere gelegenheden dacht hij aan attenties. Een gewonnen zaak, een bevordering. Haar nieuwe baan bij het immobiliënkantoor (een schaal oesters waarvan ze twee dagen ziek was). Ze kon zich niet één ‘Zo maar’ herinneren.
Wat op zich niets hoefde te betekenen.
Ze waren die ochtend passioneel uit elkaar gegaan. Nog een kus zelfs door het open raam van zijn auto. Een afzakkertje, voor de laatste adrenaline. Het gebeurde wel meer dat hij, na de wekker te hebben ingedrukt (altijd kwart
| |
| |
voor zes, weekends incluis), nog vlug even haar hemd omhoogtrok. Maar nu was hij pas om zeven uur naar beneden gespurt, tandenborstel in zijn mond, roepend dat hij onderweg wel een broodje zou vinden. Ze was hem achterna gefladderd in haar ochtendjas - hé, moet dit niet mee? Een dossiermap.
Tot 's middags had ze last gehad van haar schroeiende onderbuik. Maar ze had meegezongen met alle liedjes op de radio. Of meegeneuried. Voor teksten had ze geen hoofd.
Beatles, Stones, Moody Blues.
Dat kon een verklaring zijn. Hij had haar willen zeggen: het was fantastisch.
Maar haar favoriete kleur was rood.
Was hij gehaast geweest? Stonden de gele rozen in promotie? Hadden ze op dat moment geen baccara's? Die waren toen nog volop te verkrijgen.
| |
IV.
Baccara's waren haar lievelingsbloemen. Werden nu niet meer geteeld. Haar bloemist had haar onlangs uitgelegd waarom. Economisch niet rendabel, te weinig bloemen per plant, ook niet zo sterk.
Waarom vijfentwintig, overigens?
Symbolisch getal? Gekozen om de absoluutheid - zoals drie, honderd, duizend? Vijfentwintig was: ‘veel’. Kijk, schat, zoveel hou ik van je. Of letterlijker: hier, een roos voor elke keer dat je klaargekomen bent. Een bosje kreten. Ze achtte zijn scabreuze geest daar best toe in staat. En ze hàd de lakens moeten verversen.
Vijfentwintig kon ook een leeftijd zijn.
Niet de hare dan. Zij was toen tweeentwintig. En jarig op 17 januari. Het ongeval gebeurde op 30 maart. Dertig maart 1967. Een donderdag, koud. Op de keerzijde van de krantenfoto stond iets over hagelschade aan fruitbomen in Limburg. En dat het shape-hoofdkwartier van de navo verplaatst was van Rocquencourt in Frankrijk naar Casteau-Maisières in België.
Hij crashte net voor Oostende, drie uur in de namiddag.
Hij had niets gezegd over Oostende.
Dringende oproepen waren natuurlijk geen uitzondering.
Ze belde het kantoor op - Pierre. Nee, hij wist niet waarheen Gerrit toen op weg was. Ik dacht: naar huis, zei Pierre. Wacht, ik vraag het hier even. En hoe gaat het intussen? Wat vreselijk toch, dat zoiets...
Ook de andere partners wisten het niet.
Toen herinnerde ze zich zijn agenda, haalde een schoendoos van de plank.
Bloedvlekken tot in augustus. Geen aantekening over Oostende op 30 maart. Ochtendvergadering met ‘gedupeerden Sobelco’, lunch met procureur Vandoorsmael, om twee uur een dik onderstreepte krabbel waarin ze ‘M bellen’ las.
Pierre?
M was ministerie, zei Pierre, Ministerie van Justitie. Dat wist hij heel zeker, ja. Gerrit moest die namiddag een afspraak regelen met de kabinetschef. Over Sobelco. Had hij gedaan, net voor hij vertrok.
Moest hij daarvoor naar Oostende?
Nee, niet naar Oostende.
Ze reed naar Brussel.
Louisalaan 138, Fleurs ‘Marie-Paule’. Het etiketje van de ruiker lag in dezelfde doos als zijn agenda.
Toen ze binnenstapte, wist ze niet wat ze kwam doen. Er stonden baccara's, er stonden gele rozen, er stonden nog andere kleurtjes. Kan ik u helpen? vroeg een verkoper. Ze voelde zich rood worden. Ik wou wat snijbloemen, zei ze. De verkoper draaide zich om en begon allerlei mogelijkheden aan te wijzen. Ook heel charmant, hoorde ze. Dit ietsje prijziger. Dat veel gevraagd. En toen vluchtte ze weg.
In haar auto zat ze trillend achter het stuur. Gerrit - ze had hem gevoeld, dat was ze zeker. Ze had Gerrits schaduw gezien tussen de planten, gevoeld dat hij daar die dag had gestaan, een uur voor hij stierf, de zwarte tegels rakend met zijn roodlederen schoenen, een gesprek voerend waarvan het hare nu de echo was. Ze had hem geroken, het ruisen gehoord van zijn regenjas.
Ze reed naar huis en wist met absolute zekerheid: dit moest ophouden. Het zou haar ziek maken, verstikken.
Ze dronk een glas cognac, ging op de bank liggen.
Tegen de avond wandelde ze naar het kerkhof, verontschuldigde zich, praatte zonder controle.
Een week later had haar geest het beeld gevormd van een vrouw van vijfentwintig. Heel verraderlijk, zonder dat ze er zelf erg in had. Elke dag een onderdeeltje aandragend: een been, een hoofd, een jurk. En opeens was de compositie af: verzorgd, gedetailleerd. Als ze haar ogen sloot, zag ze een foto. De vrouw was blond, klassiek gekleed, type van de vlotte lerares. Flat in Oostende. Jarig op dertig maart.
Ze kon met moeite verhinderen dat ze een naam kreeg.
Het duurde een tijdje, eer de chimère teruggedrongen was naar het duister van het zelfs voor dromen onbereikbare.
Ten slotte lukte dat.
Hoewel: iets bleef achter. Te zwak om een herinnering te zijn, maar toch. Een herinnering van een herinnering. Of van een vergeten. Een fantoomherinnering.
| |
V.
De diesel. Geen mooier geluid 's nachts dan het gehijg van een diesel, stationair draaiend. Terwijl hij uitstapt en naar de garage loopt, hoor je muziek, want hij laat zijn deur open. In bed moeilijk te identificeren, maar het zijn wel de polyfonisten, geloof je.
Dan een klap die het gezang wegmaait, de motor klimt even naar hogere toeren, valt stil, nog twee klappen, het haastige geluid van zijn schoenen op het terras, de achterdeur knarst, hij is thuis.
Soms staat ze op, maar niet nu, ze is te moe. Drie uur. Straks overslaapt ze zich weer en ze heeft een afspraak met de boekhouder.
Toch even kijken of de wekker goed is ingesteld.
Het geluid van kastdeuren beneden.
| |
| |
Zal hij het lasagna-restje vinden? Een vrachtwagen, de kleerkast trilt.
Passerende stemmen op de stoep.
De tweeling stelde het goed in het noorden. Volle zalen, folks (nou ja, zo goed als!), een mooi stuk in de Haagse Post.
Groningen was ronduit schitterend, bijna zo'n succes als Gent. Nu nog Leeuwarden en Zwolle inpakken.
Toms gitaar was twee dagen zoek geweest. Hij had moeten spelen op een gehuurde Gibson Les Paul. Shitbak. Maarten had lichte problemen met de keel. Faryngitis, volgens een arts - rusten was de boodschap.
Eind volgende week zou dat kunnen. Uitpakken en dan vakantie, Portugal wellicht. We zien ernaar uit. Alles ok in het verre Bourgondië? Houden de studentjes hun kamer een beetje schoon, ma? Niet te streng zijn, hé. Denk aan ons indertijd. Varkens, precies. En toch nog goed terechtgekomen, mevrouw, zoals u ziet. Nog geen jointje aangeraakt. Geen snuif, geen pil - nada. En altijd naar 't vrouwtje luisteren. Terwijl er in deze branche qua lichaamsholtes toch àlles kan worden versierd.
Pa, niet te laat werken. Buik nog zo dik? Foei, foei. Harder met die trappers.
Groeten, ook aan zus en schoonbroer en hunnie kindertjens.
Keep on rocking.
t&m.
Oswald de Gladde, de Geurende, de ‘En-hoe-gaat-het-met-ons-mamaatje-vandaag?’
| |
VI.
In 1982 waren ze op reis in Schotland met een bevriend koppel.
Garth Hotel, Grantown-on-Spey. Vissen, wandelen, Loch Ness, bezoek aan de Glenfiddich stokerij, Ben Nevis.
Tijdens een uitstap naar Aviemore valt de kabellift stil en hangen ze in hun open tweezitjes zacht te wiegen in de wind boven een afgrond waarin een beekje klettert. Zij zit naast Jacques, vijftien meter voor hen, en al flink wat hoger, raakt Anja, die zo al geen berggeit is, in paniek. Ze schreeuwt en klampt zich vast aan Boudewijn, die zijn arm om haar heen slaat en haar tegen zich aandrukt. Zijn vrije hand doet iets sussends - dat leidt ze af uit de bewegingen van zijn elleboog.
Na enkele minuten komen de stoeltjes weer op gang.
's Avonds hebben ze ruzie. Dat hij al de hele reis zijn ogen niet van Anja kan afhouden. Dat ze dat wel in de gaten heeft. Dat hij niet moet denken dat ze blind is. Dat Anja zich vanmiddag maar wat aanstelde en hij wel bijzonder gretig de troostende schouder leende. Dat ze zulke clichés niet had verwacht van hem.
Boudewijn valt uit de lucht. Hij lacht, wordt dan boos. Hij en Anja? Hallo. Mocht hij er overigens op wijzen dat het Jacques' idee was geweest om in die configuratie naar boven te gaan? En Anja's paniek was echt, dat kon hij getuigen. Het zweet stond in haar handen, ze raakte helemaal verkrampt. En kom nu hier, domme gans, dat ik...
Maar ze wou niet.
Ze zorgde ervoor dat de reis met twee dagen werd ingekort.
‘Het scoutskamp wordt vervroegd opgebroken,’ meldde ze na een telefoontje naar huis. ‘Het weer in de Ardennen is blijkbaar vreselijk. Ik zou ook liever vertrekken.’
‘Wat?’
‘Om thuis te zijn, als ze terugkeren.’
‘Ze zijn veertien,’ zei Boudewijn. ‘Ze kunnen toch wel twee dagen zonder ons? En Caroline is er ook?’
Nee, ze wou er niet van weten. Ze moest er zijn, als de tweeling thuiskwam.
| |
VII.
Ma 11 nov 96
12u30 / parkeren bij slager tegenover Europabank / kan terrein net in de gaten houden / opvallend leeg / nergens een Renault / ook weinig beweging, meeste ramen onverlicht / na kwartier begint het te dagen: elf november, bank gesloten / stomme koe
| |
Di 12 nov 96
banken open / Oswald verlaat pand om half-een / jonge man bij hem / stappen in Renault / volg hen / rijden naar de Grill
| |
Wo 13 nov 96
Oswald niet gezien / wel Barbie / op drafje deur uit / stapt in zwarte Golf
| |
Do 14 nov 96
12u30 / Oswald en Barbie samen naar buiten, ieder in eigen auto / wuif wuif, hij naar links, zij naar rechts / volg Oswald / Grill voorbij, stad uit, restaurant bij kanaal: De Rietgors / parkeer naast benzinestation overkant / Oswald naar binnen / Golf arriveert / Barbie naar binnen
's Avonds probeerde ze nog eens de hanger te tekenen, maar het lukte weer niet.
Hermine belde. Dat het haar beurt was Kerstmis te organiseren, en of zij kwamen, en of ze voor Boudewijn iets zoutarms moest voorzien.
Ja, ze kwamen en nee, dat hoefde niet - niet voor die ene keer.
Godzijdank, het was zo al een hele bedoening. Zeven broers - en dan nog eens hààr kant met Oudejaar.
Ja, Hermine.
Ze nam een bad.
Ze dommelde weg in het lauwe water, kreeg een mix van gezichten voor ogen: Oswald, Boudewijn en familie, Gerrit.
Gerrit was enig kind.
Caroline was zijn enig kind.
Caroline noemde hem papa-foto. Boudewijn was papa, Gerrit papa-foto. Pas toen ze een jaar of acht was, schakelde ze over op ‘Gerrit’. Niet ‘oom Gerrit,’ zoals de tweeling had leren zeggen. Maar toch in een poging haar naamkeuze op die van haar broers af te stellen.
Ze werd wakker van de kou, droogde zich af, trok haar rode lingerie aan. Gekregen voor moederdag, stiekem, na de officieel overhandigde kruimeldief. De kinderen gaven een home-trainer.
Maar toen Boudewijn thuiskwam, was hij te moe.
Midden in de nacht stond ze op.
Ze zette de radio aan, zachtjes. Andrea
| |
| |
Bocelli, een aria die ze niet kon thuiswijzen.
© de piteo
Likeur.
Het tekenblok lag nog op het dressoir.
Ze trok enkele krabbels, bekeek ze door de wemeling van de tranende drank in haar glas. Eronder schreef ze: Caroline, Maarten, Tom. / Caroline, Maarten. / Caroline.
‘Zij mag alles, wij niets.’ - ‘Dat is niet waar, Maarten. Zij is al vijftien en jullie pas twaalf.’ - ‘Wij willen ook kijken.’ (Was het Jeremiah Johnson? Butch Cassidy? In ieder geval iets met Redford.) - ‘Nee jongens, het is te laat. Hop, naar bed.’ - ‘Flauw, hartstikke flauw. Omdat wij niet van oom Gerrit zijn!’
Zoals het in de sprookjes staat.
Van hoer tot boze stiefmoeder.
Caroline: glansrijke studies, glansrijk economiste, glansrijke job aan de universiteit, getrouwd met Oswald, glansrijk hoofd Betalingsverkeer. Prachtige kinderen: Saartje en Anouschka.
Haar potlood ging heen en weer over de C, ze werd dikker en dikker, kreeg uitstulpsels, krullen, arabesken - een miniatuurtje dat groeide onder haar kunstige hand. Toen de letter doorzakte onder zijn eigen ornamenten, als een zieke zonnekoning, scheurde ze het blad en ging terug naar bed.
| |
VIII.
Tegen het eind van de maand had ze zekerheid. Kussen, handjes, geflikflooi, telkens andere eethuizen in de periferie.
Oswald had een verhouding.
‘Oswald heeft een verhouding.’
Ze zei het tegen de spiegel, als om te proberen of het luidop, en zichtbaar van haar eigen lippen komend, minder erg klonk. De mededeling kreeg in ieder geval iets gewoons. Iets wat je dagelijks vernam op tv, in de bioscoop, in roddelsessies met Suzanne. Je las erover in boeken: een verhouding hebben. Het was niet alsof ze een bizarre wiskundige formule had uitgesproken. Nee: het regent, de spaarrente daalt, die of die heeft een verhouding.
Toch sneden de woorden als een mes, alsof ze pas nu waren gecomponeerd, met speciaal voor haar gekozen en op haar maat vervaardigde klanken, om uiting te geven aan iets wat voorheen onbekend was - zoals ‘aids-preventie’, of ‘postsowjet-Rusland’.
‘Dood zijn’ had misschien ook die dubbelheid. Voor ze het zichzelf kon beletten, had ze het uitgeprobeerd. ‘Yitzhak Rabin is dood’ - ‘Boudewijn is dood.’
Ze huiverde, sloot haar ogen.
Ik vermoord hem, dacht ze.
Ook dat had iets vertrouwds, hoewel ze het niet hardop checkte.
Caroline kwam langs op donderdagmiddag, zoals altijd. Thee, babbelen. Over besparingen op de faculteit, Anouschka's allergieën, over Maarten en Tom, hun eerste cd. Over Oswald.
Een gelukkige vrouw - haar dochter, knap, dertig jaar oud, nog alles in het vizier.
Omzichtige vragen bevestigen dat Oswald een schat is. Workaholic net als papa, beetje slordig op zijn kledij. Strijken, God, zij streek wat af. En brandgaatjes in ieder hemd. Maar lief, en dol op de kinderen.
| |
| |
Caroline had nooit moeite gehad met woorden als ‘lief’, en ‘dol’, en ‘schat’.
Caroline, Carolientje. Iets snoerde haar keel dicht. Gelukkig was Saar in de buurt. Een knuffel voor Oma? Ja, toch? En hoe gaat het met Snuf? Heeft hij al een groter kooitje?
| |
IX.
‘Prijzen we onszelf gelukkig,’ zei Suzanne, nippend van haar Amaretto. ‘Elk fin-de-siècle is boeiend en hier hebben we een millénaire, asjeblief. Je zal nu maar puber of kleuter zijn. Of nog niet geboren. Terwijl wij het allemaal méémaken.’
‘Wat?’
‘De ontmaskering. De vallende muren, Rwanda, Bosnië.’
‘Wat je boeiend noemt,’ zei ze.
‘Het einde van de geschiedenis, dat bedoel ik. Het kan hierna nooit meer worden als vroeger.’
‘Nee.’
‘En de burger wordt steeds mondiger, weert zich.’
‘Dat is duidelijk. In Rwanda. En Bosnië.’
‘Ik bedoel België. Neem het failliet van de politiek, de Witte Mars.’
‘Juist. Je zal maar kleuter zijn in dit land, nu.’
Tien minuten later namen ze, zoal niet in ruzie, dan toch zeer zuinig afscheid. Het was geleden van hun scholierentijd dat ze die trek nog om Suzannes mond had gezien. Bovenlip achter de ondertanden gezogen, alsof ze ook nu weer zou zeggen: en volgende keer niet zo slijmen tegen Jimmy. (Johnny?)
Misschien had ze die opmerking over haar recente interview niet moeten maken. Suzanne en haar plotselinge herontdekking van ‘waarden’. Van ‘waarheid’. Dat na het postmodernisme nu toch weer antwoorden nodig bleken. Hoe ‘interessànt’, dit sneuvelen van mythes. Wist zij dat onlangs ontdekt was dat Sitting Bull niet had meegevochten bij Little Bighorn? Dat Caesars citaat over de dapperheid van de Belgen totaal uit zijn context was gerukt? Dat Einstein zijn vrouw behandelde als een slaaf?
Nee, Suzanne.
Ze nam de bonnetjes, riep de kelner, rekende af.
's Avonds ging ze met Boudewijn naar de film. Trainspotting, op advies van Maarten. Ze zag nauwelijks iets. De hele tijd door zat ze zich af te vragen of ze Boudewijn zou inlichten. Of ze niet werd meegesleept door haar gevoelens voor Oswald. Olijkaard - opiniehebber.
Thuis vroeg Boudewijn of er iets scheelde.
‘Nee.’ zei ze. ‘Nou ja...’
Ze vertelde over Suzanne. Boudewijn knikte, nam haar vast, wist een citaat van Churchill. Soms struikelt de mens over de waarheid, maar meestal zal hij overeind krabbelen en zijn weg vervolgen.
Hij begon haar blouse los te knopen.
‘Sorry,’ zei ze. ‘Het kan niet.’
Dat klopte nog ook, zoals bleek toen ze tegen drieën het bed uit moest voor een toiletbezoek. Ze bracht een tampax in, zocht een inlegkruisje (hoe lang nog? ze werd tweeënvijftig), ging naar beneden, dronk een glas melk.
Toen ze terug boven kwam, stond haar besluit vast.
‘Kom dan bij ons,’ zei Caroline aan de telefoon. ‘Het is zo'n gedoe met de kinderen.’
Maar dat wou ze niet. Stel dat Oswald thuiskwam.
‘De auto moet een grote beurt hebben,’ verzon ze.
‘Kan het niet wachten tot donderdag?’
‘Nee, les op de academie.’
‘Nou goed: twee uur dan, in De Grill.’
| |
X.
Ze keek op haar horloge: halfdrie.
Haar koffie was bijna uit, om haar heen begon de drukte te luwen. Klanten rekenden af, kelners propten briefjes van honderd in dikke portefuilles, zeiden dank-u-wel en haalden een doek over het tafeltje. Gesprekken trokken zich terug naar de periferie van de zaal, hier en daar bleef een krant achter met de foto van een in opspraak gekomen minister. Een eethuis, een stad, een land - gonzend van geruchten. Ook de lucht werd dunner, af en toe voelde ze zelfs koelte aan haar benen.
‘Sorry,’ zei Caroline, die opeens voor haar stond en haar jas op een stoel legde. ‘Had nog een scriptiebespreking.’
Ze was nooit een voorbeeld van stiptheid geweest.
‘Niet erg,’ zei ze.
Caroline bukte zich, kuste haar, ging zitten.
De zachtheid van haar wang hechtte zich een seconde aan haar lippen. In haar neus de tinteling van parfum en buitenlucht. Een abrupt déjà-senti: twee tellen de ogen sluiten, wist ze, en ze zou een kwarteeuw jonger zijn en haar dochter op haar schoot voelen, knoopjes losmaken, een muts afnemen en sneeuwvlokken op de vloer schudden.
‘Rozenbottel?’
‘Hebben ze hier niet,’ zei Caroline. Ze nam haar bril af en veegde hem schoon, nadat ze twee ademstootjes over de glazen had verdeeld. Een hondachtig geluidje, dat nauwelijks damp produceerde.
Hoe wit haar tanden, hoe rood de ovaal van haar mond.
‘Wil je d'r iets bij? Taart of zo?’
‘Nee, dank je. En breng me niet in verleiding, mama. Straks is het december, weet je.’
Ze bestelde een thee die citrusvruchten bleek te zijn.
‘We hebben een kaartje gekregen uit Faro,’ zei Caroline. ‘Jullie ook?’
‘Ja. De opbrengst van de tournee zal niet lang meegaan, als hun berichtgeving klopt. De heren nemen het er wel van.’
Caroline lachte, schoof haar stoel wat dichter.
‘En,’ zei ze, ‘waarover wou je me spreken?’
Oswald - dat moest ze nu zeggen. Ze schraapte haar keel, wat makkelijk ging. Dus deed ze het nog eens.
‘Is er iets met papa? Complicaties?’ vroeg Caroline.
‘Nee hoor. Cholesterol 153 bij de laatste check-up.’
‘Mooi. Is het Oma?’
Ze aarzelde. Voor ze het wist, zat ze
| |
| |
verstrikt in een verhaal over haar moeder dat ze helemaal niet wou vertellen. Haar artrose, beginnende dementie. Het kreeg een lading die het niet verdiende. Het ging goed met haar moeder.
Ze viel stil.
‘Daar zit niets meer in, hoor,’ zei Caroline.
Ze keek daadwerkelijk in haar kop, die inderdaad geen druppel meer bevatte, zette hem neer.
‘Wil je d'r nog een?’
Ze knikte.
‘Een cognacje?’
‘Nee, dank je.’
‘Een koffie met cognac,’ zei Caroline tegen de kelner die haar thee bracht.
Ze veinsde sprakeloze verontwaardiging, maar Caroline wuifde die weg.
‘Maak me niks wijs,’ zei ze. ‘Je drinkt het graag, so what? Dan doe je dat toch?’
Ze schaamde zich, maar was blij toen het glas er stond.
Caroline haalde het builtje uit haar kop, legde het in haar lepel, wikkelde het touwtje eromheen, trok de laatste druppel naar buiten. Ze voegde wat melk toe, roerde, dronk.
Heb Oswald gezien. / Heb Oswald gezien met. / Wie is dat barbie-schepsel dat bij Oswald werkt? / Hoe lang ga je mannen nu nog vertrouwen, Caroline? / Mijn God, je weet toch dat...
Caroline dopte een spatje melk van de tafel met de top van haar pink.
‘Of is het Gerrit?’ vroeg ze, haar pink aflikkend.
Ze keek verbaasd op. ‘Gerrit?’
‘Zijn verjaardag komt er weer aan. Ik dacht... Hij zou vijftig worden, niet?’
Ze voelde dat ze zou stotteren, als ze ja zei.
‘Ik wist niet dat je dat bijhield,’ zei ze.
‘We zijn met Allerheiligen naar zijn graf geweest. En dan zie je die jaartallen.’
4.xii.1946 - 30.iii.1967. Vorig jaar had ze hem een nieuwe das gekocht en die tussen Boudewijns collectie gehangen. Ze kocht elk jaar iets, een kleinigheid, een prulletje dat onopvallend in het huishouden geïntegreerd kon worden. Soms gaf ze 't rechtstreeks aan Boudewijn, onder het mom van Sinterklaas. Dit jaar was een probleem: vijftig vroeg iets speciaals. Wat kon ze doen?
‘Zijn foto houdt het goed uit.’
‘Ja.’ (Drie jaar geleden glas vervangen, stof verwijderd.)
‘Oswald zei dat ik zijn ogen heb. Maar eigenlijk vind ik dat hij op papa lijkt. Raar, hé? Ik bedoel: oude foto's van papa, natuurlijk. Diezelfde melancholie.’
‘Ja.’
‘Papa is een schat. Wat hij gisteren weer allemaal meehad voor de kinderen. En het is nog niet eens Sinterklaas.’
Ze knikte, liet haar glas rondjes maken op het viltje.
‘Gerrit speelde soms Sinterklaas,’ zei ze.
‘Oh ja?’
‘Ja. Voor Amfora.’
‘Amfora?’
‘De service-club waar hij voorzitter van was.’
Caroline trok een waarderend gezicht.
‘Kocht hij je ook lingerie?’ vroeg ze toen.
Ze schrok zo, dat ze rechtop ging zitten.
‘Hoe weet jij dat?’
Caroline schoot in de lach.
‘Ha, jij denkt dat wij onze ogen in onze zakken hebben? Lieve mamaatje toch.’
‘Wij? Dus de tweeling ook?’
Caroline haalde haar schouders op.
‘Hoe hebben jullie dat ontdekt?’
‘Tja...’
‘Zeg maar niets. Ik denk niet dat ik dit wil horen.’
Haar hoofd gloeide. Hoe kon dit? Ze probeerde zich Boudewijns klandestiene overhandigingen te binnen te brengen, maar het enige wat naar boven kwam, waren momenten erna - scènes uit bad- of slaapkamer, of uit de keuken (een krakende tafel, stuiterende poten) maar nu gemixt met dit nieuwe gegeven: alsof de kinderen erbij stonden en toekeken.
Ze nam een slok cognac.
Een man met een witte sjaal passeerde, koos het verkeerde toilet, verscheen dadelijk opnieuw. Hij stapte de andere deur in, na een vlugge blik op de figuur erboven: een identiek koperen mensje, maar met een buishoed. Uit de damesdeur verscheen wat hem had verjaagd: een grijze vrouw, wandelstok in de hand.
‘Wel?’ zei Caroline.
‘Wel wat?’
‘Kocht Gerrit lingerie?’
‘Caroline, asjeblief.’
‘Komaan, doe niet flauw.’
‘Nee.’
‘Wat dan?’
Oswald. / Oswald heeft een verhouding. / Waarom vraagt Oswald je nooit mee, naar Londen, Berlijn? Zakenreisjes, financieringsprojecten - Eurostar, Treuhand. Ik kan toch voor de kinderen zorgen? Grootmoeders doen dat, weet je. Uilskuiken. Jij in- en intreurig gansje.
Alweer de witte sjaal, nu op weg naar de kapstok, waar hij een modieuze regenjas van de haak neemt. Hem aantrekken duurt een eeuw, vooral omdat hij alles secuur glad wil strijken, en het sjaaltje vlot moet opbollen uit de halsopening, en de kraag niet rechtop wil blijven staan.
‘Mama?’
‘Bloemen,’ zei ze. ‘Hij bracht wel eens bloemen mee.’
|
|