Joris Tulkens: té artificiële structuur
‘Het was in de tijd dat God nog geen oude man was, weggestopt in een bejaardenhome en kwijnend van de gedachte dat zijn schepping er heel anders had kunnen uit zien’. Ik vind dat wel een mooi (intrigerend) begin van een roman. Het hele ‘Voorspel’ van dit zorgvuldig (maar daarom nog niet geslaagd) geschreven (gecomponeerd) boek is trouwens goed (interessant, ironisch) en het verhaal zelf zet ook veelbelovend in. Ik dacht dus: ‘Haastig oponthoud’ wordt vast een beter boek dan de verhalenbundel ‘De macht van het getal’, waar Joris Tulkens mee debuteerde. Hij schrijft trefzekerder, met meer vaart, gedrevener en met humor. Joris Tulkens houdt dat ook 20 (pakweg 24) bladzijden vol, maar op het ogenblik dat Marc en Isabelle, de twee figuren die de roman dragen, elkaar hebben ontmoet en het eigenlijk verhaal zal starten (flaptekst: ‘In enkele uren tijd groeit de toevallige ontmoeting voor beiden uit tot een ingrijpende ervaring’) zakt alles in elkaar.
De confrontatie, de verwarring, het aftasten, het spelen, de onzekerheid, de verleiding, het verlangen, het groeiend inzicht, noem maar op, alles wordt geforceerd, de stijl verliest zijn vlotheid en (vooral!) de dialogen klinken uitermate onnatuurlijk en verliteratuurd. Isabelle loopt een blauwtje bij een vroegere minnaar: ‘... Misschien is de herinnering nu gebrandmerkt, misschien komen er kringen op het water. Wat mooi was, kan dat alleen maar blijven door het niet aan het heden bloot te stellen’. Hij viel stil, zoekend naar nieuwe woorden, maar vond alleen een lange, diepe zucht’. Hij niet alleen. Gelukkig, ook voor de lezer, dat ze met een dergelijke rederijker niet naar bed gaat, denk je dan. Met Marc doet ze dat wel. Wat wil hij nog meer van haar? ‘Met een zusterziel laag voor laag je onechtheid afpellen, jezelf blootleggen als een glas dat door zijn eigen frequentie wordt getroffen, samen barsten van verrukking... dat is het wat ik hoop’. Een heel programma, maar neuken doen ze uiteindelijk toch ook. En dan verdwijnt Isabelle uit zijn leven. De slotzin (het verhaal speelt in Oostende): ‘Toen riep hij de naam van de vrouw, zo luid, dat de kringen in het water als woeste golven begonnen te bruisen’.
Spijtig. Want er zitten ook goede, interessante, sterke passages in deze roman, bijvoorbeeld over de ‘machteloosheid’ van de vrouw, over de muziek en over de diverse manieren waarop geliefden zichzelf en elkaar kunnen uitkleden. Die passages functioneren nauwelijks omdat ze in een structuur werden ingepast die te artificieel (muzikaal) is. En dat blijkt fataal voor de op zichzelf niet oninteressante personages.
Fernand Auwera
TULKENS, Joris: Haastig oponthoud. Antwerpen, Manteau, 1989, 133 p.