Antons bezoek aan de stokoude en invalide geworden buurman Beumer, uit wiens mond geen zinnig woord meer te krijgen is.
Om nog even terug te komen op het kasteel van Maurice Gilliams' Elias: tante Henriette heeft in haar geheime slaapkamer een mysterieus terrarium met mieren en ze laat de kleine jongen verzen zeggen waar hij niets van begrijpt. Heerlijk maar onbegrepen contact met tante Henriette heeft Elias pas als zij zijn handen wast en in hem het verlangen wekt zich ‘diep’ te ‘nestelen’ in haar ‘ademend mysterie’, om ‘door geen menselijke stem uit mijn slaap gewekt te worden’.
In de novelle van Willem Frederik Hermans spelen het water en het verlangen naar water een belangrijke rol. ‘Het water liep mij om de tanden’ zegt de partisaan als hij ‘het behouden huis’ voor het eerst betreedt. ‘Water liep in zijn keel’, zegt Mulisch' verteller over Corinth, als die aangekomen is bij zijn behouden huis en al denkt aan zijn erotisch-vernietigende inkeer tot de moederlijke Hella. Bij Hermans neemt de partisaan een bad dat hem er psychisch en lichamelijk op voorbereidt zich even later te voelen als ‘zoon des huizes’. Hij doet nadien weinig meer dan slapen en in bad liggen, en keert als het ware terug in de moederschoot van het ‘langzaam inslapen’ zonder ‘gevoel’, en het volstrekte niet-zijn. De weldoende ‘verstenende werking’ van deze regressie blijkt ook uit het teloorgaan van zijn normale tijdsbesef: een soortgelijk verschijnsel constateert de lezer bij het hoofdpersonage in de roman van Harry Mulisch.
Hermans' partisaan heeft gevoelens en gedachten die heel goed passen in de gestoorde innerlijke wereld van Norman Corinth: ‘Zich iemand indenken die geen geheugen heeft...’; ‘Er is niets aan de hand. Oorlog bestaat niet’; ‘Het leek of er niets aan te doen was’; ‘Van tijd tot tijd vergat ik alles’; ‘Het gaf me een gevoel of ik dood was’; ‘De oorlog had nooit werkelijk plaats gevonden’. Dat er ook in Hermans' verhaal symbolische horloges voorkomen, treft ons in dit verband minder dan een mededeling van de partisaan, op het moment dat hij tot de chaotische werkelijkheid van de oorlog terugkeert: ‘De tijd had de helling [waarop “het behouden huis” staat] niet kunnen nemen en rolde terug’.
Mulisch' antiheld reageert op de absurditeit van de verschrikking met machteloos hoongelach. Ook dat motief ontbreekt niet in de novelle van W.F. Hermans. Als de partisaan de eigenaar van het huis heeft vermoord en op het punt staat diens vrouw te wurgen, krijgt hij een lachbui die hem kramp in zijn buikspieren bezorgt, zodat hij ‘wanhopig’ wenst dat het op zou houden’. Bij een van zijn vergeefse pogingen tot communicatie met de stokoude man van de gesloten kamer, ‘barst’ hij in lachen uit, terwijl hij zich ‘bedwingen’ moet ‘om hem niet te slaan’.
Vergelijkbaar met de gevoelens van Norman Corinth ten aanzien van zijn verblijf in Dresden, zijn verschillende uitlatingen van Hermans' partisaan met betrekking tot zijn verblijf in het behouden huis. Zoals Corinth onweerstaanbaar gehoor moet geven aan de uitnodiging tot het congres en meent dat er achter zijn terugkeer naar Dresden een geheime bedoeling schuilt die ontraadseld moet worden, zo zegt de partisaan als hij de eerste keer het behouden huis binnengaat: ‘Ik had een opdracht gekregen, ik was ergens naartoe gestuurd’. Evenals Corinth over het vernielde Dresden uitkijkt vóór hij het mysterieuze huis op de heuvel binnengaat, blikt ook de partisaan terug op zijn oorlogsverleden: het zweet breekt hem uit als hij ‘achterom’ ziet alvorens binnen te gaan, en hij verbeeldt zich ‘deze heuvel veroverd te hebben als de oplossing van een raadsel’. Zonder expliciete verklaring voor de lezer, constateert Norman Corinth in Mulisch' laatste hoofdstuk:
‘Het was voorbij. Beslissende gebeurtenissen hadden plaatsgevonden, maar hij wist niet welke... Voorbij. Hij was in Dresden geweest’.
De naamloze partisaan van Hermans praat tijdens de vernieling van zijn behouden huis tegen een kat, die hem in zijn eenzaam verblijf heeft vergezeld. Hij zegt:
‘Nu weet je het. Nu weet je wat er in die kamer was. Nu ben je er geweest’.
Norman Corinth eindigt zijn avontuur temidden van het puin op een heuvel boven een ‘uitgestorven vlakte’. Zo kijkt de partisaan een laatste maal om naar de ruïne van het huis dat aanvankelijk ‘behouden’ scheen om hem zelf te kunnen behouden. Maar hij ziet ‘ziekte’ en ‘dood’: ‘een hol, tochtig brok steen, inwendig vol afbraak en vuiligheid’.
Corinth geraakte in de volkomen verlatenheid van de vernietiging door een verbodsbord omver te rijden: VERBODEN - OOK VOOR VOETGANGERS. Ook in Hermans' novelle is er sprake van een verbond temidden van de vernietiging. Als de partisaan al geruime tijd in zijn (voorlopig) ‘behouden’ huis vertoeft, zegt hij, tegen beter weten in, dat men er nooit achter zal komen dat hij niet de echte eigenaar is en dat er ‘nooit een eind’ aan de oorlog zal komen. En daarom zal de stad waar zijn behouden huis staat: