Geen Chinees dichter is in het Westen zo bekend als Li T'ai Po (Li Taibai). Waaraan is die Europese roem te danken? De figuur van Li T'ai Po lijkt wonderwel te beantwoorden aan een bepaald beeld van de dichter dat hier sinds de romantiek algemeen verspreid is. Hij was een rondzwervende ‘poète maudit’, een soort Chinese Villon, exuberant, opvliegend, een vechtjas en een notoire dronkaard. De grote thema's van zijn werk passen bij dit romantische beeld: droefheid om de vergankelijkheid van het leven, de kortstondigheid van het genot, de vlucht in de drank en de helende werking van de natuur. In tegenstelling tot sommige van zijn tijdgenoten verkoos hij ruige berglandschappen boven lieflijke pastorale tafereeltjes. Bovendien maken de relatieve eenvoud van zijn taal en de directheid van zijn beeldspraak zijn gedichten toegankelijker dan die van andere, in China vaak meer gewaardeerde dichters, zoals Wang Wéi en Toe Foe.
Li T'ai Po werd in 701 in het zuidwesten van China geboren. Al op jeugdige leeftijd reisde hij het hele land door als siè, als een dolende ridder die het onrecht aan vrouwen en kinderen wreekt. Hierbij zou hij meer dan eens mensen hebben gedood. Rond zijn twintigste trok hij zich enkele jaren als Taoïstisch kluizenaar in de bergen terug. Zijn hele verdere leven bleef hij een trouw aanhanger van de oude Chinese mystieke leer, die stelt dat de taal het essentiële nooit direct kan uitdrukken, maar het enkel kan suggereren - zoals de maan het licht van de zon weerkaatst, of een spiegel het weerspiegelde. De relativiteitsidee die het Taoïsme doordringt, heeft Li T'ai Po samengevat in zijn beroemde verzen, die naar een oud verhaal verwijzen: ‘Werd Tsjwang Tsjow een vlinder in zijn droom, of werd de vlinder Tsjwang Tsjow?’. En hij bleef ook binnen een bepaalde Taoïstische traditie, wanneer hij zijn onmatig drinken trachtte te verklaren als een poging om de mystieke extase te bereiken.
Na zijn kluizenaarstijd begon Li T'ai Po opnieuw te zwerven. Hoewel hij verscheidene keren huwde, heeft hij zich nooit ergens blijvend gevestigd.
In 742 werd hij aan het keizerlijk hof ontboden. Hij werd er met veel respect behandeld, maar kreeg geen officieel ambt aangeboden. Dat was hoogst ongewoon, en het bleef hem altijd dwarszitten. De voornaamste reden voor die blaam zal wel zijn voortdurende dronkenschap geweest zijn, en de indiscreties die er het gevolg van waren. Aan het hof schreef hij een aantal vrij sobere lofdichten op de keizer en diens favoriete concubine. Na twee jaar verliet hij de hoofdstad voor nieuwe zwerftochten.
Fantasieportret van Li Po
De tijd waarin Li T'ai Po leefde was een politiek en cultureel hoogtepunt in de Chinese geschiedenis. Het was de periode van de Hoge T'ang (700-785), dé bloeiperiode van de T'angdynastie (618-906). De T'angkeizers hadden van hun voorgangers een enorm rijk geërfd, dat voor het eerst een echte politieke eenheid vormde. Grote openbare werken werden uitgevoerd. De kunsten bloeiden als nooit tevoren. De beroemde Chinese administratie werd uitgebouwd. In de gedichten van Li T'ai Po zien we herhaaldelijk ambtenaren afscheid nemen van hun vrienden en familieleden en vertrekken naar de verre streken waar ze zijn aangesteld. Chinese diplomaten voerden gevaarlijke missies uit naar de Centraalaziatische steppevolkeren. Onoverwinnelijke Chinese legers verdedigden de grens - de ‘jaden poort’.