elegie voor Freud stelde, gaat het daarbij immers vooral om ‘a technique of unsettlement’. Enerzijds worden sommige Freudiaanse inzichten impliciet bevestigd door de manier waarop Thomas vrouwen voorstelt, anderzijds laat hij ze ontsnappen aan het determinisme waarmee pseudo-Freudianen hun angst voor vrouwen proberen te rationaliseren. Een mooi voorbeeld is de satirische passage (p. 105-106 in de Picador-uitgave) waar Elena zich een Electra-complex laat opdringen om een oude analyticus plezier te doen, zonder dat dit haar een stap vooruit-helpt.
Vanaf deze roman begint de intertekstualiteit een grote rol te spelen, d.w.z. dat bestaande teksten in het verhaal worden verweven. Als onderdeel van de vertelstrategie krijgt men na het motto een alfabetische lijst van geciteerde auteurs:
‘Akhmadulina, Akhmatova, Baudelaire, Chapman, Dante, Emily Dickinson, Eliot, Frost, Lorca, Mandelstam, Nadezhda Mandelstam, Pasternak, Sylvia Plath, Pushkin, Rilke, Anne Sexton, Shakespeare, Gaspara Stampa, Tsvetaeva, and Yeats. May they forgive the author for these misappropriations and distortions’.
Het blijft de taak van de lezer om vervolgens de citaten te identificeren, want ze komen natuurlijk niet alfabetisch voor. Een passage als ‘The line of a poem came into his head: ‘Are we, perhaps, here just for saying: House, Bridge, Fountain, Gate, Jug, Fruit tree, Window...’ (p. 117) kan zelfs niet meer door de doorsnee germanist thuisgebracht worden als een citaat uit Rilke, laat staan door de gemiddelde lezer. Dat maakt het citaat daarom nog niet ondoeltreffend in de nieuwe kontekst, maar doet wel afbreuk aan het door Thomas bedoelde eerbetoon voor een geliefde dichter. Dit verzet tegen oppervlakkigheid, tegen het teloorgaan van de leeskultuur en tegen vergetelheid in het algemeen is een fundamenteel identiteitsthema van Thomas en keert in allerlei variaties weer.
Deze centrale impuls van zijn schrijverschap, de behoefte om doden weer tot leven te wekken, is behalve in het gedicht Smile over de onsterfelijke glimlach van z'n moeder nergens zo indringend gerealiseerd als in The White Hotel (1981), zijn meest controversiële roman die ook nu nog als zijn belangrijkste kan blijven gelden. Wat zijn verguizers over het hoofd gezien hebben met al hun opgewonden irritatie i.v.m. sommige sadistische scènes is dat Thomas in feite hulde brengt aan weerlozen. Niet alleen aan kunstenaars die tragisch ten onder gingen in de holocaust, maar ook aan al de andere slachtoffers met hun oneindig rijk verleden en gemoedsleven. Het geval van Lisa Erdman, de zangeres wier levensgeschiedenis in al haar extremen van Eros tot Thanatos psychoanalytisch uitgediept wordt, is er slechts één uit talloos veel miljoenen, zo wordt gesuggereerd, en aan elk van hen zou zo'n boek gewijd kunnen worden.
De historische dimensie van deze roman wordt geschraagd door konkreter gegevens dan in The Flute Player. Zo konkreet zelfs dat alleen de lezer die reeds vertrouwd is met de geschiedenis van de Freudiaanse beweging (via b.v. de boeken van Paul Roazen) volop zal genieten van sommige passages. Dit is overigens niet zo uitzonderlijk in de hedendaagse literatuur: ook de romans van J. Ritzerfeld veronderstellen zo'n voorkennis, vooral De amazone, De paardendief en De poolse vlecht. Een andere interessante overeenkomst tussen beide schrijvers is dat ze voor het portretteren van sommige vrouwenfiguren teruggrijpen naar trekken van de hysterica die wel typisch was voor Freuds tijd, maar nu zeldzaam geworden is. Bij Ritzerfeld is de voornaamste inspiratiebron duidelijk de Dora-analyse, terwijl Thomas uit verschillende gevalstudies put. Dat Freud op zo'n verrassende manier creatieve impulsen blijft geven is een mooie afstraffing van schrale rationalisten zoals de Britse kultuurcriticus Roger Scruton die Freud liefst bij het oud ijzer zou werpen met argumenten als: ‘Is it not significant that, in general, the examples discussed are still those of Anna O., of the Rat Man, of Little Hans? These examples have the relation, not of instances to theory, but of parables to dogma’ (The Politics of Culture and Other Essays, 1981, p. 199). Dit soort benepen mentaliteit, dat ook bij ons vaak toonaangevend is, versperde bij het Britse publiek de toegang tot The White Hotel: er werden slechts enkele honderden exemplaren verkocht. De Amerikaanse uitgave werd echter een bestseller.
Dat betekent nochtans niet dat Thomas in de kaart wou spelen van de Amerikaanse psychoanalyse-industrie, integendeel. Hij onderschrijft allerminst de Amerikaanse opvatting dat de psychoanalyse een wetenschap is die de mensen in staat zou stellen om ‘happy’ te worden. Freud werkt eerder op zijn verbeelding als de ontdekker van ‘the great and beautiful modern myth of psychoanalysis’. Wetenschappelijkheid is in deze optiek van minder belang, en uiteindelijk laat Thomas zijn hoofdfiguur dan ook uit-