dat lijkt in hun hoofd niet op te komen.
• Misschien waren daarom veel critici zo wég van Eco. Dat was nog eens schrijven! Daar kwamen ze al hun theorieën, hun puzzels, hun opvattingen, in tegen. Zo moest nu voortaan de roman maar worden geschreven. Alles klopte, alles had met alles te maken en de semiotiek werd er ook nog in uitgelegd.
Schrijvers waren vaak minder enthousiast over De naam van de roos, was mijn ervaring. Ze vonden het wel knap, maar een beetje bloedeloos. Ik riep in die tijd steeds maar tegen de Eco-aanbidders, dat ik Het verdriet van België een veel groter boek vond. Chaotisch hier en daar, met losse einden, baldadig, vitaal en boosaardig - een boek van een schrijver.
• Zou het misschien een algemeen verschijnsel zijn, die bemoeienis van de theorie met de praktijk? En zou dat betekenen dat het ook wel weer overgaat?
In het onderwijs is de pedagogiek, die bespiegelende naneef van de filosofie die zich in bedaarde universiteitsinstituten ophield, getransformeerd tot onderwijskunde; de deskundigen verschenen met hun schema's in de klassen en verklaarden iedereen die op zijn talent, zijn intuïtie en zijn vakmanschap vertrouwde tot een prutser; zij wisten hoe onderwijs gegeven moest worden. In de scholen kun je de resultaten zien.
De sociologen verlieten hun instituten en begonnen zich met de inrichting van de samenleving te bemoeien; omdat zij niets anders dan gemiddelden kunnen hanteren, gingen we doen aan gemiddelde ‘vrijetijdsbesteding’, aan gemiddelde stedebouw, aan gemiddelde cultuur. Kijk maar om je heen.
De theaterwetenschappers verlieten hun instituten en gingen zich met het theater bemoeien; de theatercritici, die op dezelfde school hadden gezeten, gingen de puzzels oplossen die de theatermakers opgaven. Geen acteur durfde meer het toneel op te komen, het licht aan te doen, een hoed op te zetten.
Alles leggen ze ons uit, die theoretici, uit angst dat we de puzzels niet zullen begrijpen. Dat er iets intuïtiefs gebeurt.
• Nergens hierboven heb ik beweerd dat critici niet een boek, een toneelvoorstelling, een gedicht, waardeloos zouden mogen vinden en dat hardop zeggen. Dat ze geen opinies zouden moeten hebben, of tekeergaan, of wat mij betreft onredelijk zijn. Als ze maar niet zo schoolmeesterachtig en vervelend waren. Als ze maar niet de bizarre arrogantie hadden een schrijver die er al dertig jaar is zijn vak te gaan uitleggen. Als je maar af en toe het idee had dat ze van literatuur hielden. Dat ze wel eens hard gelachen hadden om een boek, of gehuild om een gedicht. Want al schreit een dichter dan niet, om met Nijhoff te spreken, hij zou het wel mooi vinden als een lezer het eens deed.
• Als je eens een ouderwets criticus wilt lezen, die intelligent, lyrisch en intens over poëzie schreef, lees dan maar Concurreren met de sterren van Adriaan Morriën. Ook een dichter trouwens die niet mocht van de zuurpruimen. Of lees eens wat John Updike als criticus over Franny and Zooey van Salinger schreef. Dat was een bezorgde kritiek, in de New York Times Book Review, omdat Updike vreesde dat Salinger te ver ging met zijn Glass-familie, te veel herhaalde, te particulier werd. Maar je moet van schrijven en van een schrijver houden om een boze en bezorgde kritiek te kunnen schrijven, die eindigt met de hoop dat Salinger het zal redden daar op dat uiterst dunne takje waar hij op is gaan zitten. Want, zegt Updike, ‘the willingness to risk excess on behalf of one's obsessions, is (...) what makes some artists adventurers on behalf of us all’.
• Waarom lees ik zo'n zin nooit van een Nederlands criticus?
• Er zijn natuurlijk ook wel een paar goede critici.
• Willem G. van Maanen heeft een aantal boeken geschreven die in je hoofd aanwezig blijven lang nadat je ze hebt gelezen, zoals Een eilandje van pijn, Het nichtje van Mozart, De onrustzaaier. Ik hoop maar dat hij zijn vak nog lang zal uitoefenen. De naam van die criticus weet ik echt niet meer.