| |
| |
| |
Hugo Bousset
Willem G. van Maanen op de sofa
Nederland telt een aantal onderschatte auteurs, die overigens vaak bij de Amsterdamse uitgeverij Querido publiceren, zoals Gerrit Krol, Willem Brakman, Alfred Kossmann, F. Springer, J. Bernlef (tot voor Hersenschimmen, 1984) en Willem G. van Maanen. Van deze in 1920 te Kampen geboren auteur werd slechts de twaalfde roman, Het nichtje van Mozart (1983) bekroond met de F. Bordewijkprijs. Met zijn geliefde auteur Max Frisch vindt hij: ‘Schreiben ist sich selbst lesen’. Het schrijven is het enige middel om aan zijn ‘beschadigde’ ik wat te doen, om de wanorde en verlorenheid ervan te lijf te gaan met glasheldere, elkaar spiegelende romanstructuren. In het dagboekgedeelte van zijn belangrijkste roman Een eilandje van pijn (1981) schrijft hij daarover: ‘Me weer eens afgevraagd waarom ik de chaos in mijn hoofd niet als chaos op papier breng; die behoefte aan ordening zit me meer in de weg dan ik wil en dreigt een systeem op zichzelf te worden, een doel in plaats van een middel’. Precies daar raakt van Maanen zelf de Achillespees van zijn verbluffend knap geconstrueerde romans: de lezer heeft soms de indruk dat achter de spiegelingen van de compositie geen geheim, maar een leegte verborgen zit. Ik zal nu van Maanens hoofdroman, Een eilandje van pijn, benaderen vanuit de lectuur van het recentere Het nichtje van Mozart.
Het nichtje van Mozart zit vol verborgen spiegelingen en labyrintische windingen. De enigma's van de roman worden langzaam ingevuld via de wisselende vertellers van de delen van het drieluik en van het Nawoord. Het eerste deel wordt geschreven door ik-figuur Steiner, als hij al 80 is. Zijn schriftuur dateert van 1979, want Steiner werd op het einde van vorige eeuw geboren. Een andere mogelijke datering: hij schrijft zijn memoires 18 jaar na het weggaan van zijn nichtje Lotte. De relatie tussen Steiner, die beheerder is van het Mozartinum te Salzburg, en Lotte wordt op merk waardige wijze weerspiegeld in de relatie tussen Mozart en diens nichtje Maria Anna Thekla, ruim 200 jaar vroeger. De naam Lotte verwijst overigens naar Die Leiden des jungen Werthers van Goethe en naar Lotte in Weimar - gepubliceerd in Lottes geboortejaar 1939 - van Thomas Mann. Steiners huwelijk blijft kinderloos; de tweelingzus van zijn vrouw is de moeder van Lotte. Het kind noemt hem oompje, ‘een woord dat alles inhield: vader, moeder, vriend, vertrouweling, steun en toeverlaat’. - ‘Haar geluk was het mijne, haar verdriet zou het worden’. Met Lotte in zijn buurt bestaat de 40 jaar oudere Steiner als nooit tevoren. In alle toonaarden zijn ze op elkaar afgestemd: Steiner heeft het gevoel in haar te zijn opgelost, maar toch bestuurt hij haar van binnen uit. Een en ander wordt weerspiegeld in de relatie tussen Mozart en diens nichtje Thekla. In een brief noemt Mozart haar ‘Ma très chère Nièce! Cousine! Fille! Mère, Soeur, et Epouse!’ Even wordt gesuggereerd dat Thekla voor Mozart een ‘plaatsvervangende moeder’ is en dat hun relatie wel eens van verborgen oedipale aard zou zijn. Hoe dan ook, het paradijs bestaat tot de slang haar intrede doet. Die slang is Luise Weber, ‘ambitieus en manziek’, die de toelating vraagt om in het Mozartinum de
briefwisseling tussen Mozart en Thekla te mogen lezen: ze meent de sleutel tot leven en werk van de componist ontdekt te hebben maar ze wil onweerlegbare bevestiging. Steiner is dan 62 geworden en staat meteen in vuur en vlam. Het is Luise die een oedipale interpretatie geeft aan de relatie tussen Mozart en Thekla, hierbij vernuftig suggererend dat er iets gelijk aardigs (iets incestueus) aan de hand is tussen Steiner en Lotte. Wat Luise wellicht niet ziet, is de analogie tussen hààr rol en die van Aloisia Weber, die de relatie tussen Mozart en zijn nichtje grondig komt verstoren. Nog in hetzelfde jaar 1961 duwt Steiner Lotte van zich af door haar en ook haar moeder ‘slet’ te noemen. Intussen wordt duidelijk dat Luise zich bewust op Steiner is komen wreken: het is te wijten aan Steiners uitnodiging in het Mozartinum op 16 oktober 1944 dat Luises vader bij een bomaanslag omkwam. Dezelfde bom doodde nog zes
| |
| |
anderen, waaronder Lottes moeder Thea. Luise was, een kind nog, bij de overlevenden.
In het tweede deel van Het nichtje van Mozart komt een ik-figuur aan het woord, die zichzelf een Hollandse schrijver noemt, dicht staat bij Van Maanen zelf, en die - eveneens in 1979! - via Salzburg op weg is naar Wenen om daar een roman te schrijven met Freud als hoofdpersoon. Hij doet Salzburg aan n.a.v. de Duitse vertaling van zijn debuutboek Wolfgangs tweede dood. Hij ontmoet Lotte, die teruggekomen is van Australië ter gelegenheid van de dood van Steiner, die niet het hoofd op zijn manuscript werd gevonden. De ik-figuur verneemt dat Steiner, de Mozartkenner, een ‘verscheurd en verscheurend wezen’ was, niet meer te redden, tenzij door de muziek. Of zoals Lotte het formuleert: de muziek diende om hem ‘te troosten, te verzoenen met zijn lot, maar dan moest het wel Mozart zijn’. Steiner zelf beklemtoont in zijn geschriften dat ook het schrijven niet de functie heeft zijn ik te doorgronden - want dat acht hij onmogelijk, maar wel verborgen emoties uit te schrijven om ze beter te beheersen, om te overleven. Daarna wil hij alles vernietigen voor de dood hem inhaalt. Maar dat lukt niet, want zowel de Hollandse schrijver als Lotte lezen het manu script. Verder vernemen we nog via Sonja, vertaalster van Wolfgangs tweede dood, dat Steiner omwille van Luise alles heeft verspeeld, ‘zijn baan, zijn naam, zijn vrienden, zijn nichtje dat bij hem inwoonde’.
Deel 3 is een lange brief van Lotte aan de Hollandse schrijver. Opnieuw wordt het enigma van Steiner verder onthuld, maar dit keer via de schrijvende Lotte. Naargelang de invalshoeken diverser worden, komt Steiner postuum meer en meer uit de mist. Dat gebeurt cumulatief: de Hollandse schrijver (deel 2) heeft deel 1 (Steiner) gelezen, Lotte (deel 3) kent zowel Steiners geschriften (deel 1) als de mening van de Hollander (deel 2). In het Nawoord zal de Hollander (alias Van Maanen) echter het laatste woord hebben en het verhaal afronden met een kort verslag over Lottes verdere bestaan. Wat wordt nu nog onthuld? Lotte suggereert in haar brief dat er inderdaad een incestueuze parallel te trekken is tussen Mozart/Thekla en Steiner/haarzelf. Lotte geeft zelfs een stuk tekstcommentaar bij Steiners geschrift. Daaruit blijkt dat Steiner de minnaar was van Thea, zijn schoonzus en Lottes moeder. Lotte vermoedt dat Steiner haar vader is. Steiners zin ‘Ik hield van haar als van mijn eigen kind’ krijgt daardoor een nieuwe dimensie. Verder wordt gesuggereerd dat Thekla Mozarts halfzus was, wat de incest versterkt. In het compositorische spinneweb worden nog een paar draadjes verbonden als blijkt dat de uitgever van de Duitse vertaling van Wolfgangs tweede dood de jongere broer is van R., de man van Thea! Bovendien is die uitgever getrouwd met Luise, de schikgodin die Steiner naar de dood dreef! Ten slotte doorgrondt Lotte de diepere motivering van Steiner: hij legde een rookgordijn aan om de verhouding met Thea en haarzelf af te schermen. Maar vooral heeft Steiner zorgvuldig zijn liefde voor Mozart, zijn enige troost, willen verbergen door hem te profaneren via diens relatie met ‘dat onnozele nichtje’. In het Nawoord gaat de Hollandse schrijver naar de voorstelling van de vertaling van zijn roman (titel: Mozarts Kugel); in Mozarts geboortehuis wordt echter ook Mozarts innere
Sprache van dr. Luise Weber gepresenteerd! Maar ook Lotte keert definitief terug - haar man en oudste zoon zijn in Australië verongelukt. Haar jongste zoon kan op zijn beurt alleen nog gered, of toch getroost worden door Mozart: hij wordt op het Mozartinum aangenomen. Lotte en hij gaan wonen in het huis dat voor Steiner was bestemd.
L'histoire se répète... De spiegeling is perfect en wordt nog verdubbeld als ook de Hollandse auteur (alias Van Maanen) alleen nog maar alles wenst te vergeten en naar Mozart te luisteren... Het nichtje van Mozart is een perfect gecomponeerde roman in spinneweb-vorm: als men aan één draadje trekt, komt al de rest mee in beweging. De onthulling van het enigma gebeurt progessief: ieder deel boort steeds maar dieper. Het genot bij deze behoedzame maar trefzekere onthulling wordt nog verhoogd door de malicieuze verweving van het Mozart-Leitmotiv.
Een waterval van geheimen jaagt de lezer ook door de roman Een eilandje van pijn. Van Maanen slaagt erin een soort detectiveroman van de geest te schrijven: telkens de oplossing van een mysterie nabij lijkt, duikt een nieuw enigma op. Dat maakt de lectuur ongemeen spannend. Spannend en zelfs enigszins verwarrend is de structuur van de roman. De lezer moet in zekere zin een ‘schele lectuur’ realiseren, het ene oog op het linker-, het andere oog op het rechterblad. Rechts is de story afgedrukt, terwijl links een dagboekachtige tekst duidelijk maakt tegen welke psychologische en poëticale achtergrond het boek ontstaan is. De linkertekst is de humus voor de rechtertekst. Links staat de roman van de roman, rechts de roman zelf. Een bezwaar tegen deze opbouw zou kunnen zijn dat Van Maanen er niet in geslaagd is hermeneutiek en
| |
| |
verhaal in de vorm van een geslaagde roman onder te brengen. Het voordeel zou allicht geweest zijn dat beide facetten nauw op elkaar betrokken werden, wat nu niet het geval is. Ik heb naar mijn smaak te weinig rijmen, parallellen en contrasten ontdekt tussen de tekst op de linker- en die op de rechterbladzijde. Het gaat veeleer om twee aparte circuits. Een uitzondering hierop is het einde van het boek: daar onthult de linkertekst het finale enigma van de rechtertekst. Verder zijn er nog enkele kleinere tekstrijmen en naar elkaar verwijzende personages.
We richten de lens eerst op het verhaal op de rechterbladzijden. De story speelt zich in 1964 af en verplaatst ons van Amsterdam via een reis richting Koblenz opnieuw naar Amsterdam. De vraag is of er wezenlijk een evolutie gebeurt bij de reizende, in 1922 geboren architect Kwint. Zijn reis lijkt eerder een dooltocht dan een doelgerichte queeste; het is een cirkelen rond de leegte, een verdwalen in een ruïne. Kwint maakt kringetjes rond zijn alles vernietigend oorlogstrauma: ‘Zolang hij leeft zal de oorlog niet voorbij zijn’. Die visie wordt bevestigd door een uitspraak van Kwints minnares Edna Kurcz, een violiste die twaalf jaar ouder is dan hij. ‘Verdiep je niet te veel in me, je komt niet verder, ik ben een doodlopende straat’. Vermits de Duitse reis van Kwint in de eerste plaats een zoektocht lijkt naar Edna's duistere oorlogsverleden, loopt die tocht inderdaad op niets uit. Dat verleden wordt puzzelstukje per puzzelstukje onthuld, en in die onthulling speelt het motief van het wollen speelgoedkonijn een beslissende rol. Edna's oorlogsverleden is zwaar beladen: ze is de dochter van een Nederlandse moeder (vergast) en een Hongaarse vader (in eigen land vermoord); ze was enkele jaren getrouwd met een violist, een gevluchte Duitser (gefusilleerd). Edna heeft een soort schuldbewustzijn dat ze nog leeft. Kwint begint zijn relatie met haar met de woorden: ‘Misschien ben je zelf niet blij dat je nog leeft, maar ik ben het wel’. Voortdurend botst Kwint op de ondoordringbaarheid van Edna, die diep in haar een verscheurend geheim verborgen houdt. Hij meent nu dat geheim te moeten ontsluieren om hun relatie uit te bouwen en volgt daarbij de draad van het speelgoedkonijn tot in het Duitse Spessart. Toen Edna in de zomer van 1943 ondergedoken zat bij mevrouw Keller had ze een ondergedoken vriendje, Jacques, die ze binnenliet door haar speelgoedkonijn met daarin, achter een rits, de huissleutel, door het raam te gooien.
Telkens floot Jacques een deuntje om zijn komst aan te kondigen. Op een keer hoort ze het deuntje weer, ze gooit het konijn door het raam, maar in feite werd de schlager door de passerende Duitser Vogl gefloten en is hij het die het konijn opraapt. Net dan komt Jacques aan, er ontstaat een vechtpartij, Vogl schiet Jacques dood. De Duitser heeft de situatie door, vindt de sleutel, komt binnen, vraagt mevrouw Keller waar de onderduikster zit, die weigert te antwoorden, Vogl duwt haar de trap af, mevrouw Keller is verlamd. Tot daar Edna's versie, die Kwint ertoe aanzet het spoor van de hotelier geworden Vogl tot in Spessart te volgen. Maar, zoals reeds aangegeven, wordt de Queeste naar Edna een ware dooltocht. Hij ontdekt dat Edna achteraf met Vogl getrouwd is en een zoon van hem heeft. Nog later blijkt die zoon niet van Kurt Vogl, maar van Jacques te zijn. Kwint veroorzaakt een auto-ongeval dat de dood van de zoon voor gevolg heeft. Hij zit op een vervloek doodlopende weg. ‘Kwint is zijn eige[n] vijand, hij heeft niet Kurts maar zij[n] eigen graf gegraven, nu zal hij er o[ok] in gaan liggen en het eigenhand[ig] dichtgooien’. Het lot spint geduld[ig] zijn web. De ‘verschrikkelijke we[r]kelijkheid’ omsingelt hem. Bij Kwint[s] aankomst in Spessart was Kurt Vo[gl] reeds dood. Nu sterft zijn vermeend[e] zoon in dezelfde kamer: de geschiedenis herhaalt zich. Nog lat[er] verneemt Kwint dat Vogl in feite Ed[na] gered heeft uit de klauwen van Jacques, een profiteur ‘die er zijn we[rk] van maakte bij onderduiksters zoa[ls] Edna binnen te dringen en de ongelukkigen onder bedreiging met uitl[e]vering aan de Duitsers dwong he[m] haar gunsten te verlenen’. Bovendie[n] is Jacques pas neergeschoten nad[at] hij Vogl met een mes in het oog sta[k.] Wat is waarheid, wat is leugen? D[e] oorlogssituatie is duidelijk een met[a]foor voor bedrog. Alles is omkeerbaar. De mens kan de moordende we[r]kelijkheid niet aan en tracht liegend e[n] bedriegend door het leven te gerake[n] De ‘waarheid’ aangaande Edna is z[o] onthutsend dat Kwint, in plaats va[n] haar identiteit in zijn Duitse reis [te] achterhalen en zo zijn liefde vaste[re] contouren te geven, achterblijft m[et] los zand in de vingers. Maar dat blij[kt] het lot van de mens te zijn. Als hij [de] waarheid zoekt, is ze nooit verdera[f.] Zijn geest is op het einde van zi[jn] rampzalige dooltocht ‘een en al vo[r]meloosheid’, ‘een chaos die niet [in] bedwang was te krijgen’; ‘hoe sterke[r] de behoefte aan ordening van de materie, hoe zwakker zijn greep erop, alsof hij wind probeerde te pakken’. Het wollen speelgoedkonijn is zijn fatum geworden: ‘Sinds het onzalige ogenblik dat hij het konijn had vastgehouden was alles hem ontglipt. De
| |
| |
mens die zijn lot in eigen handen wil nemen, gaat ten onder.
Maar de schikgodinnen hebben voor Kwint nog andere draden gesponnen. Niet lang nadat Kwint verneemt dat Edna's zoon niet van Vogl maar van Jacques komt, keert hij terug naar Amsterdam, waar een nieuwe verrassing hem wacht: het kind dat zijn 12 jaar jongere tweede echtgenote Andrée verwacht, is niet van hem, maar van zijn boezemvriend Manfred. Het lot zorgt voor tragikomische rijmen tussen naar hun ondergang voortijlende levens... De mededeling gooit Kwint terug op zijn ommuurde ik, dat tot geen werkelijke communicatie in staat is. Andrée maakt scherpzinnig zijn proces: ‘Je bent lief en goed voor me geweest, je hebt geen slavin van me gemaakt en geen hoer, je hebt me vereerd en bewonderd, maar je hebt me geen seconde toegestaan mezelf te verwezenlijken’. Dat verhoogt nog het schuldbewustzijn dat Kwint toch al tegenover vrouwen heeft: zijn eerste vrouw heeft zelfmoord gepleegd. Kwint leeft op een eilandje van pijn in een zee van ellende. Zijn tocht naar Spessart is zeker niet alleen ingegeven door het verlangen Edna's oorlogsverleden te ontsluieren, maar ook door de wens wraak te nemen op de Duitsers en zo in staat te zijn verder te bestaan. In de verhalende roman blijft Kwints geheim verborgen; het enige wat we weten is dat hij een diepe afkeer heeft van Duitsland. Zijn Oostenrijkse vriend Manfred, linguïst en dichter, dwint hij te bekennen ‘in het vijandelijke kamp’ geboren te zijn en met dubbele gevoelens te zitten: beul of slachtoffer? De arts Kriechbaum, die Kwint een belangrijk architecturale opdracht komt bezorgen, wordt door hem werkelijk op de rooster gelegd. Kwint wil absoluut niet met hem sa- | |
| |
menwerken voor hij alle details van Kriechbaums oorlogsverleden in Nederland kent. Vooral struikelt hij over het feit dat Kriechbaum als officier van gezondheid in Nederland diende toen zijn zoon daar deserteerde, overliep en gefusilleerd werd. Had de vader zijn zoon, geboren uit de halfjoodse Eva, niet
kunnen redden? Ook twee lifters die Kwint tijdens zijn Duitse reis meeneemt, wijzen terug naar de oorlog: Jeans vader zat in Mauthausen; Helga's vader was ontwerper van bunkers en barakken. Meteen krijgt het architectenmotief hier zijn volle ontwikkeling, vanaf Kwints sociale ontwerpen tot de bunkerbouwer.
Vandaar loopt dan een lijn naar het Max Frisch-motief. Max Frisch was architect en kreeg, net als Kwint, van huis uit, een prijs voor een ontwerp van een openbaar zwembad. Andrée leest in een boek van Frisch; Manfred en Kwint hadden afgesproken naar de schouwburg te gaan, waar ze Andorra van Frisch spelen; vaak dialogeren ze via citaten van Frisch, o.m. in verband met de Don Juan-problematiek. Bovendien is de hele roman aan Max Frisch opgedragen en wordt in de dagboekbladzijden op de linkerpagina's o.m. de relatie Frisch-Ingeborg Bachmann ter sprake gebracht.
Keren we terug naar het oorlogsmotief en naar Kwints geheim. Indien het waar is dat Kwint in Duitsland eerder naar zichzelf dan naar Edna, of via Edna in elk geval naar zichzelf op zoek is, dan rijst de vraag naar het resultaat van de tocht. In de verhalende roman blijft dat een mysterie: ‘Hij is op zoek zonder plan of doel, hij is een jager zonder prooi en zonder geweer, hij heeft een ogenblik het benauwende gevoel dat hij zelf het doelwit is van iets of iemand’. Er wordt alleen gesuggereerd dat Manfred in de oorlog aan Kwint zijn leven te danken heeft, dat Kwint een hekel heeft aan al wat Duits is, maar de sluier wordt pas opgelicht in de dagboekbladen: Kwint was in het verzet en droeg de ‘heldennaam’ Otto; in december 1944 is zijn eerste kind geboren en weer gestorven. Het schrijven wordt dan een schrijven rond een narcistische pijn, rond het pijnlijke gat van een kindergraf.
Langzaam zijn we als vanzelf meer aandacht gaan besteden aan de dagboekbladzijden op de linkerhelft van Een eilandje van pijn. De schrijvende ik-persoon legt zichzelf op de sofa, is psychiater en patiënt tegelijk. Nu is die sofa in de eerste plaats een motief in de verhalende roman als sofa van Edna. Op die sofa heeft hij voor het eerst met Edna gevrijd; de sofa wordt ‘een eilandje in zee’ genoemd en wordt verder geassocieerd met de Freudiaanse sofa. Het eilandje en Freud worden dan weer gecombineerd in de titel van de roman, die van Freud komt: ‘Mijn wereld is een eilandje van pijn in een zee van onverschilligheid’.
Het huis waar Edna mevrouw Keller verzorgt en dat overigens ooit bewoond werd door Kwint zelf, staat op een eilandje, want om de hele tuin loopt een sloot. Op het einde van de roman vraagt Kwint zich af ‘of hij niet op een eilandje ronddraaide’. De vraag is of ook de dagboekschrijver op de linkerpagina's niet op een eilandje van pijn ronddraait. In feite schrijft hij geen dagboek, maar een onthullende lange brief aan zijn psychiater. Tegelijk schrijft hij aan een roman, waarin hij Edna plaatst, van wie hij vreest dat ze te zeer op zijn geadresseerde gaat lijken, ondanks haar grote borsten. Hij alludeert overigens op zijn ‘sofa-periode’ die hij bij de psychiater heeft doorgebracht om van zijn behoefte aan schuld af te raken. De oorzaak hiervan situeert hij bij zijn moeder: ‘ik wantrouw mijn moeder vanaf mijn geboorte, ik accepteer haar gevoelens van liefde en tederheid niet en voel me daarom schuldig’. Nu gaat hij zijn schuldgevoel trachten te vergroten om door een systeem van omkering van zijn trauma af te raken: ‘De man die u op het oog hebt is berekenend, hij kijkt gepijnigd om niet voor lucht hartig door te gaan, hij maakt vijanden om niet voor allemansvriend te worden gehouden, hij steekt zich in de schulden om niet voor vrek te worden uitgemaakt, hij kwelt zich met schuldgevoelens om voor gewetensvol te worden versleten. Hij is de meester van de omkering: wie zich schuldig voelt kan het niet zijn, want wie het is voelt het zich niet’. Het komt er dus op aan zichzelf te bedriegen, het schrijven als een ritueel rond de leegte te beleven. De roman zal dus over leugen en bedrog gaan, en de metafoor daarvan is de oorlog. Er wordt verwezen naar Frisch voor wie het verhalen een aanpassen is van kleren die men daarna weer uittrekt om ze voor nieuwe te verwisselen. Ook het op papier doen alsof er orde en zin is, is een vorm van zelfbedrog: waarom niet de chaos als chaos op schrift stellen?
Mensen zijn louter poppetjes aan de touwtjes van het lot; ze hebben alleen maar de bedrieglijke indruk hun leven in handen te houden. Het schrijven is dan het ultiemste en subtielste zelfbedrog: de schrijver creëert zich een wereldje op papier waar hij wél vat op heeft, en waarin hij zelf zijn personages kan doen verloren lopen. De auteur speelt dan met zijn personages als het lot met zijn eigen leven. Dat wordt duidelijk in een gedicht, waarvan hier een fragment:
| |
| |
Kwint, Manfred en Andrée, elkaar bezerend
uit lust of onlust, dat is om het even.
Ze worden langzaam naar hun doel gedreven,
en denken 't zelf te doen.
Uit zijn lange brief aan zijn psychiater blijkt duidelijk dat de schrijver in feite geen belangstelling heeft voor mensen. Edna, die in de brief Edda heet, zegt hem onomwonden: ‘Je bent niet slecht, maar je bent een kind, je hebt geen moraal, geen normbesef. Je houdt niet genoeg van de mensen, denk ik, je bekijkt ze, beschrijt ze en gooit ze na gebruik weg’. Bovendien weet hij dat zijn boek op zijn best ‘het verslag van een mislukking’ wordt. Loopt de reis van Kwint uit op de leegte, dan geldt dat in feite, ondanks alle schijn-orde, voor de schrijver ook. Beiden zijn getekend door het lot, zijn hun eigen tovenaarsleerling, weten dat hun tocht op niets uitloopt en zijn toch niet in staat terug te keren. Op het einde van de brief is de oorlog al tientallen jaren voorbij, de 70-jarige Edda sterft aan kanker, zijn moeder is eindelijk gestorven. Dat kan echter de pijn niet verdrijven, vermits de schrijver die pijn narcistisch cultiveert, en met die cultus, zijn geschrijf veilig stelt. Achter thematische maskers en compositorische spiegels, ligt op die wijze Willem G. van Maanen toch op de sofa, meer dan hem lief is. Het schrijven is sterker dan de schrijver.
|
|