| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
Gedichten
Dobbelsteen
Bidonville van sterrengruis
Lichtloze stad, dichte herberg...
Onzichtbaar, binnenin, sterren-
wichelaars met ruitjesbaarden;
danseressen en mozaïeken,
Ishtar's poort en gevleugelde
stieren; purper en muggen
Buiten, door de zwarte ruiten
| |
Bladerend in een mexicaanse poezie-bloemlezing, in de nacht van 9 op 10 juli
voor Bert en Marilu
Wat een boel nu morsdode dichters leefden er,
als de borden met vertrek en aankomst van treinen
opgehangen in landelijke en centrale stations
honderd morsige jaren lang, overal op de wereld
Francisco González León (1868?-1945),
Manuel Acuña (1849-1873) die, ‘hartstochtelijk
en duister van inborst’, ergens zelfmoord beging;
Salvador Díaz Mirón, Ramón López Velarde (1888-
1921), ruw afgebroken bont Andreaskruis
Het regent over de straten van Amsterdam
Zielig als locomotieven in spoorwegmusea staan
overal in de boeken gedichten stokstijf stil
De kracht in hen gaande kun je horen, niet zien
Gedichten die je nog op gang krijgt met een drop
olie; en andere: - reddeloos verloren in de berm
die zich vermengden met het zand en de brem,
krachteloos als zeer broze machines voorover-
gestort of, zo je wilt, achterover
Bij Juana de Asbaje, drie eeuwen geleden in
leven, stond - in haar kloostercel - ‘het kompas
stil als haar pen schreef; wanneer de harp werd
getokkeld zweeg het orgel’ O werkelijk alles
wil de regen doen opdat één druppel voortleeft!
Altijd nieuwe tijden van vertrek en aankomst,
almaar gestroomlijnder blazen de locomotieven
tegen de cirkelende wijzers; de dichter schrijft
zijn geheimen hurkend voor zijn aanstormend graf
(Meerhuizenstraat, Amsterdam)
| |
| |
| |
Eerste gedicht in een ver sterrenstelsel gevonden
Wat we meenemen konden namen we mee
De blauwe vinvis en de mammoet
Een goed gekonserveerd woud
Alle teksten ooit geschreven, bijna alle
De 375 jaargangen van de Times, opgeslagen
in doosjes groot als moskapsels
Vogelschrik, brandblusser en kaasschaaf
Pompeï en Hiroshima, op schaal nagemaakt
Alles was er - werkelijk alles
In de vijfpuntige stad in de lucht
Maagtabletten en vloeibare roggevelden
hennepvelden, tarwevelden - in flessen en potjes
Geen gram goud of zilver bleef op aarde
Wat achterbleef was het astatium
't verrijkte uranium, 't doodshoofdstaal,
stampende machines los van hun ketting
En ook de doorgebrande bruggen bleven achter
De velden met hun armpjes van varkensgras
radeloos uitgestrekt - red ons
de massieve koperen zeeën - red ons
de steden met baarmoederkanker - red ons
de vijfpotige vossen - red ons
de sissende radiostations, de nietige giraffen
pissebedden uitgestrekt als rijnaken,
red ons, red ons, red ons
Wij hadden alle muziek, alle medicamenten
Het reliëf van de godin Athene uit 460 v C
De arreslee van Iwan de Verschrikkelijke
alle nieuwsjournalen, alle aardbevingen
De sneeuwvlok en het ijskristal
De laatste mus, weggelokt uit Siberië
- De laatste echte zanglijster
Eén tijger, één mug, één lynx
(de uitgestorven exemplaren op video, dat spreekt)
Vaarwel slanghartige aarde
Met 80.000 verdwijnen wij, stijgen wij op
Kijk op de schermen daar staat haar naam
Wandel door de gouden straten
en werp een blik op haar stralende naam
Wij gaan, wij gaan en verdwijnen!
Vaarwel, bergen met koude rookpluimen
Vaarwel, visvelden zonder schip
Roep maar, roep maar, augiasstallen
Roep maar Red ons Red ons
stijgen wij op van 't stoppelveld
Wij vliegen weg in de gouden stad
| |
Long island beach
voor het reisgezelschap
Drie Eencelligen aan de bar
aan vlekkerig namaak-marmer
drinken napalm-on-the-rocks
Temp 28, knikkebolt het neon
Hun pokerstenen rollen dof
De zee draagt lege bekers
tot aan de zoute draaideur
Ex-oorlogsvliegers aan de bar
Eén vat vlam, hu, de tweede
vat vlam; ach wat jammer nu
Ik en de Atlantische Oceaan
zingen op Long Island Beach
een blues van de eencelligen,
een geheel uit de hand gelopen
1979-1984
| |
| |
| |
Herberg ‘de tarweschoof’ in st cross
Aan de vuilwitte blikken tafeltjes daar
langs de slome snelweg valt een korte zit
moeilijk tot een goed einde te brengen
Noch is het eenvoudig binnen te spelen
en te winnen aan de gokmachines, het laken
of de met dooiplassen uitgedoste toog
De snelweg is een trog, een drinkwed
Een hond vist een stille kreeft uit de Itchen
De ijswinkel heeft wallen onder de ogen
Diep in jou, net als bij de pool-speler,
huist een winnaar die door de verliezer
verslagen is; kaarsrecht aan de toog -
Het is een herberg van dit soort winnaars
on zonnestralen dik als tramrails drinken
hier ook, terwijl een koperen paardje
bij het raam maar niet ophoudt met draven
Zij die haar waterweiden in '78 verloor
is door de wetten van science fiction afwezig
Als kiespijn boven tandvlees hangt heiligheid
boven de Itchen, met haar spirea en wilgen
De waterwilgen halen een droevige grap op
- iets over apothekerspotten en forellen
Tarwevelden, tarwevelden en wilgen!
En dezelfde wielen over de vuursteenweg...
De muziekmachine speelt King of the Road
(Ah, een koning gekleed in vergeten
afgewiste druppels regen, diep koningsblauw)
Zo zoet, liefste, je lippen, fluistert de regel
in een brief met poststempel 1819; uit de weg
drinken nu dinosaurussen; en luid rinkelen
de telefoonbotjes van wachthuisjes, inritten
en vensters door uithangborden beschaduwd
Ik kwam hier terug, ik weet niet waarom
Niet om te zien hoe alles veranderde,
want onveranderd zijn de draaihekken, de stenen
- Misschien om één bocht te zien; één golfje
|
|