Ter Balkt, de beeldenmaker
Jan van der Vegt
Schrijven over de poëzie van H.H. ter Balkt wordt al gauw schrijven over beeldspraak. Vanaf zijn eerste bundels heeft hij - toen nog Habakuk II de Balker - gedichten gepubliceerd waarin de beelden tot bonte, vaak grillige combinaties werden gevoegd, waarmee hij de dingen in een nieuw, verrassend licht kon zetten. In Hemellichten van 1983, de meest recente bundel van Ter Balkt, is dat niet anders. Zijn poëzie heeft zich ontwikkeld door fasen van uitbundigheid en soberheid heen, maar ze heeft de beeldspraak nooit haar belangrijke plaats ontnomen.
De meeste beeldspraak verbindt. Luceberts befaamde regels, dikwijls te pas of te onpas geciteerd: ‘De ruimte van het volledig leven / Tot uitdrukking te brengen’, behelzen een poëtisch programma dat gerealiseerd kan worden door een beeldspraak waarin zich in principe alles met alles laat verbinden, waarin alles mogelijk is. Ter Balkt werkt in die geest verder. De beeldspraak in de zgn. experimentele poëzie heet ‘autonoom’, wat wil zeggen dat het beeld niet langer ondergeschikt is aan zijn illustrerende, plastische functie, zich daarvan losmaakt en een eigen leven kan leiden. Dan kan het beeld het lot bepalen van de zaak waarmee het is verbonden.
Een mooi voorbeeld van zo'n gang van zaken geeft in Hemellichten het gedicht ‘Nonnen’. Het gaat over ‘Nonnen van zwart linnen’, voor wie eerst een traditioneel illustrerend beeld gegeven wordt:
Zij lijken op de kerkuil,
asgrijs onder hun kappen,
hun iris een dode veldmuis.
Het beeld in de derde regel heeft niet meer met de nonnen te maken, maar met de uil, waaruit ook de regel ‘De nonnen vlogen 's nachts’ als vanzelfsprekend ontstaat. Maar deze brengt een notie van duivelswerk en hekserij mee:
Nu rijden nonnen in bussen
om ongebluste kalk te kopen.
De sprong in de beelden wordt hier door een klankassociatie versterkt, en vervolgens komen we via ‘lijken van duiveltjes’, ‘kalkei’, ‘houten eierstokken’ bij een nieuw beeld terecht:
Nonnen zijn wit en droevig,
bibberende hennen verregend
op stok in de lekkende hoeve.
Het nieuwe beeld heeft het oude niet verdrongen; dat voegt zich, met dat van de muizen, in de slotstrofe erbij om de ‘tragische’ (men vatte dit niet te zwaar op) nonnenhistorie af te ronden:
Uiltjes zonder toren of wilg.
De muizen werden chirurgen.
De preparateur nadert over de weg.
Dit gedicht geeft een mooi, speels voorbeeld van de manier waarop in deze poëzie de beeldspraak het onderwerp kan beheersen.
Van alle soorten beeldspraak is het de personificatie die door Ter Balkt op de meest verrassende wijze wordt gehanteerd. Het is de beeldspraak die, in haar herkomst animistisch van karakter, de scheiding tussen bezield en onbezield opheft. ‘Alles praat, murmelt, ritselt’ is de titel van een gedicht in Hemellichten dat van deze ‘primitieve’ visie een reeks van voorbeelden geeft. Illustratief, een visuele indruk weergevend, is nog het beeld in de regels:
De krant die linksaf waait bij de helling
toont zijn roltong aan de wind -
Maar van ziektes die te paard komen en te voet keren - verderop in het gedicht - kan dit al niet meer gezegd worden. Hier wordt het verschijnsel gestalte, waardoor de grenzen tussen de tastbare wereld en het ontastbare vervagen.
Op een even verrassende personificatie is het gedicht ‘Grond’ gebouwd. Aantasting van de natuur, verval en dood zijn vaak voorkomende thema's bij Ter Balkt. Zo ook hier:
De sparrebossen losten op
's Nachts kwam hun grond langs
om de slapers te verschrikken.
In dit gedicht is de personificatie