De Vlaamse Gids. Jaargang 68
(1984)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Willem M. Roggeman
| |
MoordenMaar deze filosofische gesprekken worden in verband gebracht met een reeks moorden, die worden gepleegd en die dienen opgelost te worden. Historische en fictieve personages lopen door elkaar in dit boek, zodat men hier kan spreken van gefictionaliseerde geschiedenis, een literair genre dat vooral in de Verenigde Staten bloeit met auteurs als Doctorow, Vonnegut en Vidal. | |
[pagina 50]
| |
Toch moet men deze roman in de allereerste plaats beschouwen als een practische toepassing van de semiotiek. ‘De naam van de roos’ gaat inderdaad over de betekenisleer. Hoe worden tekens gehanteerd, hoe kan men ze interpreteren en hoe stond men daar in de middeleeuwen tegenover? De titel zelf is reeds een signaal. De roos is immers een symbool met zoveel betekenissen dat ze er geen meer heeft.
Het hele boek baadt trouwens in dubbelzinnigheid, of liever in meerzinnigheid. Het verhaal is opgezet als een misdaadroman, maar ook als een parodie op dit genre. Zeven dagen na elkaar wordt een monnik vermoord, met als hoogtepunt de abt, die stikt en verbrandt in een verborgen kamertje.
De bilbiotheek, het centrum van de misdaden, is gebouwd in de vorm van een labyrint, met geheime ingangen en toegangsknoppen. Ook valt er nog een geheimschrift te ontcijferen.
De titel van het boek alleen al zit vol verwijzingen naar literatuur. Hij verwijst immers naar de middeleeuwse ‘Roman de la Rose’, maar ook naar Romeo en Juliet van Shakespeare, waarin Juliet zegt: ‘What's in a name? That which we call a rose / By any other name would smell as sweet’. | |
Sherlock HolmesHet vertrekpunt van de roman is vrij eenvoudig. Een Engelse Franciscaan, William van Baskerville, wordt door de Duitse keizer Lodewijk in 1327 naar een Italiaanse abdij gezonden om er te bemiddelen tussen de orde der Franciscanen en de Heilige Stoel in Avignon. Hij heeft als secretaris de novice Adson. De namen van beide paters verwijzen natuurlijk naar Sherlock Holmes en Watson en tonen reeds aan dat we met een detectiveverhaal te maken krijgen. Beide mannen krijgen inderdaad in de abdij met een vreemde reeks moorden te maken.
Eén van de tegenspelers van William is een oude vriend, Jorge uit Burgos, die blind is, waarmee duidelijk naar de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges wordt verwezen. Met hem zal hij de theologische discussies voeren, die tevens naar de kern van de oplossing van de misdaden zullen voeren. | |
Kon jezus lachen?De humor neemt als thema een belangrijke plaats in deze discussies in en plaatst de twee paters tegenover elkaar. Jorge houdt vol dat de heidenen hun laster verspreiden door middel van grappen en dubbelzinnigheid. Centraal staat de vraag of Christus ooit heeft gelachen. Jorge meent van niet terwijl William hem tracht te overtuigen van het nut van de humor als wapen tegen de ledigheid.
Een andere, even belangrijke vraag is of Christus ooit iets heeft bezeten. De Franciscanen menen van niet en houden het daarom bij de armoede. De Benedictijnen menen van wel en rechtvaardigen hiermee de rijkdom van hun kloosters en kerken. William was naar Italië gestuurd om beide opvattingen te verzoenen. | |
[pagina 51]
| |
Op deze manier weet Umberto Eco zijn grote kennis van de politieke en kerkelijke geschiedenis van de middeleeuwen in deze roman te verwerken.
De constructie van het boek is vrij ingewikkeld, maar zo geraffineerd en onfeilbaar uitgewerkt dat men inderdaad van een meesterwerk kan spreken. Het boek begint met de zin: ‘Natuurlijk, een manuscript’. Hij geeft dus onmiddellijk aan dat hij de reeds vaak gebruikte formule van het zogezegd teruggevonden manuscript hier nabootst, waardoor de indruk wordt gewekt dat het hele boek authentiek is en geen fictie. Maar door het toevoegen van het woord ‘natuurlijk’ toont hij aan dat het toch slechts een illusie van historische waarheid is.
Maar Umberto Eco maakt het zich ook niet zo gemakkelijk. Hij presenteert zijn roman als de navertelling van een 19de eeuws boek, dat een bewerking is van een 17de eeuwse bewerking van een 14de eeuws manuscript, geschreven door Adson van Melk tijdens zijn laatste levensjaren. Het doet aan de soms ingewikkelde roman-constructies van onze Nederlandse Harry Mulisch denken. |