De Vlaamse Gids. Jaargang 66(1982)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Hedwig Speliers Plioceen 1 Als in roze mist de sneeuw het poldereind heeft uitgewist, zwijgt de vlakte en glanzend gevernist verbergt de akker kiemsein ongezien en groeibegin; geen dier laat sporen na, het loeien ligt verstorven in de stallen. Slechts afstand projecteert getallen ontelbare, in de duizend ijskristallen. Tekent in het zwerk het nieuwe ijstijdperk. 2 IJsgevormde vormen van het ongewisse, in haar witte sluiers schikgodinnen deze wilgen, wijl uit het nest getuimeld een vogel op de dichtgevroren sloot weerkaatst. Het water kent geen haast en kabbelt onder eindeloze korst gestaag tot stilstand zijn stromen en zijn dromen stilt. Hier te wonen is reeds een sterven ongewild. [pagina 40] [p. 40] 3 Geen tak in gramschap hangt of het wintert en om het water een web van ijs weeft zich geweldig, de wolk voltrekt zijn omtrek tot een goden dodend gothische gewelf. En de schorsen kraken. Dungevliesde vogeljongen rekken hun dunne nekken naar de dood toe, tot in de dood toe. 4 Waar ze sterven blijkt onbekend: op zuilen soms en soms op stoepen, in de nacht hoor je ze nog roepen, deze dieren, maar in de ochtend zit hun stem al klem. Een zacht en licht vogellichaam maakt zich uit de vleugels los, beschrijft hoe leegte naar zijn kernen drijft. 5 Onder het ijs bevroren liggen als nooit tevoren landelijk de metaforen, zo onderandere het spiegelbeeld der bomen, het buigen van het koren, het aardse ademhalen van de halm en van de halm de stoppels in de voren- tot wederzijds het voornaamwoord ons ik al niet meer toebehoort. [pagina 41] [p. 41] 6 Maar dat het ijs het bloed verstoort en van het bloed de banen velerlei, zodat het lichaam in dit landschap het lichaam naar het leven staat is ongehoord een jobsbericht: klankbevroren klinkers, dit gedicht. 7 Het witte doelwit: lucht en land en water, ijsgeringd en afgesloten - dier noch mens heeft tegenstand geboden, in zijn loden korsten stolt de polder en zwijgt aan de gewolkte ademstoten de handgewarmde, hoewel gestorven stem. Tot taal toe ligt vervroren in de sloten, de klinkers zitten in hun lettergrepen klem. 8 Bij eenzaamheid als tussen zand en ijs dit lichaam zeewaarts wandelen wij, zijn kristallijnen adem achterna. Met hoger dan het water diep is, een vogel in de vorm van meeuw misschien of hoog exotisch het verlangen dat tussen vleugels in azuur blijft hangen. En ginds het kind in mij, gekleurd de wangen. Vorige Volgende