| |
| |
| |
Albert Helman
Autobiopsie
mijn pauw, mijn parelhoen -
Nu ben je in je rose slip
alleen nog een onnozele kip -
op het prokrustesbed dat net
in een motel voor zulke feesten
gereedstond en je was - was maar! -
Hoe broos is elke fantasie.
Mijn prinselijke drift zo triest bekoeld
in triester biopsie beland,
verhelderend voor wat ik was
en stellig blijf nadat je bent
een povere dwaas die dromerig-dom
slechts hormonaal ageert. Kortom,
| |
| |
| |
Madrigaal
't Is niet de sneeuw die aan je voordeur ligt
in blanke vacht om zacht je voet te omvatten,
en 't is de koude niet, die met zijn hand van watten
tast naar de kleinste welving van je strak gezicht.
Ik ben het, lief, door vorst van huis verdreven
naar waar je warmte lokt en waar de haard
tussen de welving van je borsten leven
en lafenis voor mijn zwervershand bewaart.
't Is niet de storm die aan je ramen rukt,
noch is 't de winterwind die je aan de kieren
van je verholen huis hoort gieren,
hardnekkig, tot hij deuren opendrukt.
Ik ben het, lief; de vlaag van mijn verlangen
drijft mij naar jou, onmachtig zijn geweld
nog langer in te tomen. Gans ontsteld
hoor je mij kreunen om je vast te omprangen.
't Is niet de winter die mij verre houdt
van 't warme bed waarin je mijn lang wachten
waardin zult zijn, nog alle winternachten
totdat het lente wordt en zich de zon verstout
ons eindelijk te wekken in een klare morgen.
Ik wacht vergeefs, met eenzaamheid gestraft,
om in je huis en hart voorgoed te zijn geborgen,
waar je ongenaakbaarheid mij eindelijk toegang schaft.
| |
| |
| |
Na dertig jaar
Veel zachter dan een perzikhuid
vlak voordat hij in herfst bederft,
nog zachter dan het ver geluid
waarmee de laatste echo sterft,
zo was haar vel, nog rimpelloos
en niet als van een oude vrouw.
Maar ach, de turgor bleek wel voos.
Haar pols en hand waar ik voorzichtig
met tere vingers over streek,
werden van lieverlee doorzichtig
alsof ik hun skelet bekeek.
Alleen een nieuwe glinstering
- het oude flitslicht - in haar blik
liet merken dat zij zich verving
door wie ze eens was. Tot beider schrik.
| |
| |
| |
Bosneger
Niets evenaart dit donkere brons
dat glimt van een verzonken zwart:
Nacht openbaart in zon zijn hart
van bergkristal en ravendons.
Gedreven - glimmend ebbenhout
tot glansmetaal door wind verhard -
is heel zijn spierentors; verstard
zijn louter lijf van duister goud.
Maar 't ogengit dat broedend schouwt
onder de diepe voorhoofdfrons
bergt stalen vlucht in de cocons
van zelfbewustheid, eeuwenoud.
Want al zijn kracht, beducht voor wat
ongrijpbaar hem geheel omvat,
is argwaan, hiëratisch groot, -
voor steedse arglist, blanke dood.
| |
| |
| |
De Jongeling
Eer hij vertrok zei hij: ‘Ik zal de afgrond tarten’,
en kort daarop: ‘Geen top zal mij te hoog zijn’.
Toen men voorzichtig vroeg, wie hem tot gids zou dienen,
was 't antwoord: ‘O, de ster die in mijn oog schijnt.
Ze zien hem nooit, wie hier-thuis blijven grienen.
Ik volg niet de weg der hazebange harten.’
De bangen waren wij die sprakeloos hem,
nog vóór het licht werd, in de ochtend zingend
zagen vertrekken. Eerst betreden paden op,
daarna verdwijnen achter de bekende top,
vermoedend hoe hij ging, en onze angst bedwingend.
Wij, met onze aldoor twijfelende harten.
Dat hij nooit wederkeerde, zegt niet veel.
Misschien ontdekte hij wel andere gebergten
door niemand van ons ooit daarginds vermoed
en die zijn jonge overmoed hebben gevoed
met nieuwe, onverhoopte hoop, met verse sterkte.
Wat rouwen dan nog onze hulpeloze harten?
| |
| |
| |
Wachten in Teherân
't Is niet als met de tuinman; nu
staat op de vastgestelde tijd
de Dood aan 't vliegveld nabij Ispahân
te trappelen van ongeduld
De havenmeester vraagt waarom
een die zóveel om handen heeft
daar grimmig, ongeduldig toeft.
Heeft hij zijn dagtaak al vervuld?
‘Neen,’ zegt de Dood, ‘het is omdat
zó treuzelen met het vertrek,
dat heel mijn schema is verpruld.’
| |
| |
| |
Soms
- zwarte vlinder door de louvres -
strijkt op mijn tafel neer
met dunne vingers als antennes
en besnuffelt mijn onnut gedoe:
vergeefse woorden en schrifturen,
hun verschaalde geur van zinloos
vegeteren. En verdwijnt weer
even geheimzinnig als hij kwam.
Alleen mijn schrijfgerei is daarna
|
|