| |
| |
| |
W. Prevenier
Het Willemsfonds en de Vlaamse Problematiek in 1975-1976
Het Willemsfonds heeft in het afgelopen jaar, alleen, maar vooral in samenwerking met de andere Vlaamse verenigingen, zeer veel energie besteed aan de Vlaamse problematiek. Op het publieke forum, maar vooral ook via meer diskrete wegen van private gesprekken met prominenten uit de politieke wereld.
Toch zal dit aktiejaar wellicht bij het grote publiek overgekomen zijn als een fase van stagnatie, ten minste als een windstilte. Op de betoging van Halle in november 1974 had het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (O.V.V.) nochtans een uitmuntend eisenprogramma der aktuele Vlaamse Beweging geformuleerd. Dat was ook zo tijdens de Antwerpse betoging van het O.V.V. in 1967. Het merkwaardige is nu dat de Antwerpse waslijst op korte termijn geleid heeft tot een politieke escalatie, met o.m. de val van een regering rond de gestelde problematiek, en vooral tot de politieke realisatie van althans de voornaamste toenmalige eisen, nl. de overheveling der franstalige Leuvense universiteit en de ontdubbeling der Brusselse universiteit, terwijl de betoging van Halle niet een dergelijke escalatie voor gevolg heeft gehad, hoewel nu anderhalf jaar verstreken is. Waarom niet? Was in 1974-75 de agressiviteit, en dus het politieke drukkingseffect minder groot dan in 1967-68? Men verwijt de Vlaamse verenigingen dat ze niet poogden politieke munt uit de betoging te slaan, en dat zij te weinig hebben aangedrongen in de daaropvolgende maanden.
Ik wil er op wijzen dat het Overlegcentrum die follow-up wel heeft verzorgd en met name bij herhaling is gaan aandringen bij diverse ministers (o.m. tweemaal bij minister Vandekerckhove en bij Staatssecretaris Poma) en partij-voorzitters, en zelfs drie maal ontvangen werd door eerste minister Tindemans (éénmaal trouwens op diens eigen verzoek in maart 1975), dat het met name ook vele, meer diskrete kontakten heeft gelegd met politici uit diverse partijen, om het gesprek over het Halle-programma, dat dan toch door 70 parlementsleden uit vier Vlaamse partijen, door hun aanwezigheid te Halle bekrachtigd was, terug op gang te brengen. Dit bleek vooral nodig omdat een nieuw gesprek met premier Tindemans op 14 juli 75, het presidium duidelijk maakte
| |
| |
dat van de regering zelf op korte termijn geen initiatief kon verwacht worden op het stuk van de creatie der provincie Vlaams-Brabant e.a. Halle-eisen; de heer Tindemans kon enkel verwijzen naar een nieuw globaal overleg van gemeenschap tot gemeenschap, en naar het voorbereidend werk van de ministers voor Communautaire Zaken de hh. Vandekerckhove en Perin. Een jaar na Halle ongeveer, op 12 november 1975, belegde het Overlegcentrum een persconferentie om zijn ongenoegen te laten blijken over het uitblijven van elk resultaat. Tevens werd de weg gewezen die kan gevolgd worden om de Halle-eisen parlementair op gang te brengen, nl. parlementairen er toe brengen wetgevende initiatieven te nemen n.a.v. de herziening van de kieswetgeving, voorzien in het regeerakkoord. In dit kader kan het kiesarrondissement Halle-Vilvoorde opgericht worden, en kan het bedrog van de vorige agglomeratieverkiezingen te Brussel verholpen worden.
Ondanks het uitputten van deze klassieke actiemiddelen werd geen enkele voortgang geboekt op het vlak van de Brusselse, en VlaamsBrabantse problematiek - noch op dat van de gewestvorming. Integendeel werden zelfs naar aanleiding van het stemmen der wetten op de fusies der gemeenten, (in december 1975) de vijf federaties rond Brussel afgeschaft.
De politieke functie van deze federaties nl. de bescherming der Vlaamse belangen - al moge die dan niet 100% effectief geweest zijn - wordt in elk geval niet op efficiënte wijze overgenomen door de voorgestelde gefusioneerde gemeenten. Het Overlegcentrum had nochtans bij de premier op 14 juli een degelijke formule bepleit. Toen een week later - 22 juli - het plan tot afschaffing der federaties bekend raakte, heeft het dan ook in een motie met klem, doch vruchteloos geprotesteerd. Ons standpunt was dat men deze Vlaamse verworvenheid (van zeer betrekkelijke waarde) niet had mogen laten vallen, zonder de taktische eis van een tegen-prestatie aan franstalige zijde. Want deze federaties (de gordel van smaragd) waren destijds de tegenprestatie voor de wederinvoering van de liberté du père de famille. Hun afschaffing had logischerwijze ook de rest van de ruil (dus de liberté) moeten ongedaan maken. En dat gebeurde niet. De federaties mochten wel verdwijnen indien de oprichting der provincie Brabant de beschermende functie had overgenomen. Maar ook dat geschiedde niet.
Nogmaals, waarom vonden de Vlaamse eisen van Halle, noch in de regering, noch in de Kamers, gehoor? De specifieke samenstelling der regering, met een RW dat zijn banden met het FDF op diverse momenten liet voorgaan aan de regeringssolidariteit (zie de verkiezing van Outers tot voorzitter van de Franse kultuurraad: zie de eindfase van de zaak Schaarbeek en de koppeling aan de taalkaders van de A.S.L.K.) is een belangrijke veto-faktor voor elke eis, die de belangen der Brusselaars raakt. En ook de PSC en vooral Van den Boeynants, vormen hier een permanente obstructie. De economische crisis en de bestrijding ervan, slorpt momenteel de energie van regering en parlement meer op dan in 1967-68 het geval was. En is het niet treffend dat
| |
| |
de communautaire spanningen die er dan toch op het politieke forum geweest zijn in het afgelopen jaar, niet zozeer op het institutionele, dan wel op het economische vlak lagen? (kredieten Antwerpse haven; probleem van het Waalse water; Waalse compensaties voor Zeebrugge; compensatie voor Waalse economie en Brussel wegens verwerping der Miragevliegtuigen, etc.) De sensibiliseringskans van een aantal fracties van het publiek lag in 1968 ook geheel anders dan thans: de studenten betoogden in 1968 rond communautaire eisen (weliswaar gekoppeld aan de democratiseringsproblemen); de huidige studentencontestatie ligt op geheel andere terreinen: de ene grote studentenmanifestatie rond de eisen van Halle (en met steun van het Overlegcentrum) in oktober '75, was ook geen groot succes al hadden vooral de moeilijkheden van de VMO-Amadarellen kort voordien daar meer schuld aan dan het tekort aan Vlaamse reflex bij de aktuele Leuvense studenten.
De kaarten liggen momenteel gewoon slecht voor het oplossen der communautaire relaties. Zelfs het geheim overleg tussen de partijen, aan het licht gebracht in de VEV-nota, heeft geen kans op politiek effect geboden (om maar te zwijgen van de illusoire en zeer nadelige thesen van de overlegnota van VU senator Claes en R.W-senator Moreau). De afgesprongen onderhandelingen, op basis van het zgn. akkoord - Leysen, in februari '76, bewijzen dat ook gehaaide politici er niet in slagen, zomin als het Overlegcentrum, het immobilisme op het communautaire vlak te doorbreken. Voor successen is een configuratie van externe elementen nodig, van massa-psychologische gegevens, die noch pressiegroepen, noch partijen volkomen beheersen, zoals die wel in 1967-68 voorhanden was. Ook de promotie van de sociale wetgeving gaat met golven, en verloopt bv moeizamer in een recessiefase zoals we die thans kennen. En dat heeft weinig met de toevallige samenstelling van de regering te maken.
Kan men er iets aan verhelpen? Diverse acties werden gevoerd of gepland, sommige ietwat vertrouwelijk om niet alle tactische kaarten bloot te geven.
Er was de actie rond de loketten van Schaarbeek die als blikvanger en goede geleider kon dienen. Naast de agitatie van bepaalde groepen- soms met methodes die het WF bij gelegenheid heeft afgekeurd - heeft het Overlegcentrum herhaaldelijk aangedrongen op een regeringsinitiatief, in het besef dat een Vlaamse overwinning terzake een belangrijke psychologische schok zou kunnen opleveren om het Brussels PDF-triomfalisme een lelijke deuk te geven enkele maanden voor de gemeenteraadsverkiezingen.
Op 1 maart 75 stuurde het Overlegcentrum een telegram aan de premier om aan te dringen op toepassing van de taalwetten tegen burgemeester Nols. Korte tijd nadien ontbood eerste minister Tindemans het presidium om duidelijk te maken dat de regering onmogelijk rechtstreeks kon ingrijpen (wegens uitputting van de juridische procedure) en dat ze wachtte op het resultaat van de procedure, via de Vaste Commissie van Taaltoezicht en de Raad van State. Toen de lokettenformule van Schaarbeek bovendien nog navolging vond te Etterbeek en
| |
| |
Vorst, en de regering enkel ingegrepen had i.v.m. Vorst, vroeg het Overlegcentrum in juni '75 ook sancties tegen Etterbeek. Het O.V.V. vond het onduldbaar dat in een demokratische rechtstaat een dergelijke rechtsverkrachting als die van Schaarbeek vier jaar kon aanslepen, en meende dat de Schaarbeekse en Etterbeekse provocatie symptomatisch mochten geacht worden voor het optreden van de Brusselse politici in het algemeen tegenover de Vlaamse gemeenschap in de hoofdstad. Er werd tenslotte gedreigd met een grote nationale actie in gans Vlaanderen, en zeker ook te Brussel, indien er niet spoedig een oplossing kwam. In dit verband heeft het WF er meteen op aangedrongen in de schoot van het Overlegcentrum dat deze acties niet afschrikwekkend zouden overkomen bij het Brussels publiek om het FDF geen elektorale winst op te leveren. Tijdens een nieuw onderhoud met de premier op 14 juli bleek dat deze hoopte dat de uitspraak van de Raad van State niet te lang zou uitblijven; voordien was geen regeringsinitiatief te verwachten. Een nieuw element - maar niet de verwachte uitspraak van de Raad van State - was een arrest van het Hof van Cassatie op 22 juli '75 n.a.v. het proces tegen Flor Grammens. Terloops achtte de advokaat-generaal de bestaande regeling te Schaarbeek strijdig met de Taalwet. Opnieuw reageerde het Overlegcentrum (op 31 juli) om minister Michel er op te wijzen dat door dit arrest het nodeloos wachten was op de Raad van State, en om te eisen dat de regering het recht zou toepassen.
Toen na de zomer '75 de veroordeling van Nols nog steeds niet gekomen was, werd het moeilijk dit strijdros te blijven berijden, om Nols niet bij een bepaald Brussels publiek al te populair te maken in de komende verkiezingen; zelfs Tak zag om deze redenen van verdere prikacties te Schaarbeek af.
Eindelijk, op 19 maart 1976, kwam dan de uitspraak van de Raad van State, en zette de regering de procedure in, om Nols er toe te brengen de wet toe te passen, en dus de eentalige loketten af te schaffen. De voorlopige afsluiting op 2 juni '76 van de zaakNols laat een bittere nasmaak voor de Vlamingen, die moeizaam verteren dat ook hier weer de chantage der francofonen het haalde (Nols op 2 juni: ‘la fermeté paye en Belgique’), en dat RW-FDF de zaak Schaarbeek hoe dan ook wisten te koppelen aan een voor de Vlamingen nadelige operatie in de taalkaders der Spaarkas. Met onverholen politiek cynisme gaven de FDP-prominenten toe dat de loketten slechts taktiek waren, en dat er tweemaal electorale munt werd geslagen: eerst uit het jarenlang verzet van Nols tegen de taalwet en vervolgens het beëindigen ervan laten betalen met voor het FDF voordelige taalkaders. De FDF-RW chantage is van een zelden in onze parlementaire geschiedenis bereikte immoraliteit.
Dezelfde overwegingen zitten trouwens voor i.v.m. de plannen rond een eventuele nieuwe Vlaamse betoging te Brussel. DF-voorzitter Heyman drong enkele maanden geleden (op 12 oktober '75) aan op een nieuwe Vlaamse mars op Brussel. Een overgrote meerderheid der aangesloten verenigingen van het Overlegcentrum, o.m. ook het WF (en dus niet enkel het zgn. traagste schip uit het
| |
| |
oorlogskonvooi dat de trage koers van het konvooi zou bepalen) achtte dergelijke mars weliswaar een geschikt drukkingsmiddel, maar beschouwt het middel momenteel als inopportuun, uit vrees voor ongunstige neveneffecten voor Vlaamse lijsten in de a.s. gemeenteraadsverkiezingen.
Vele nederlandstaligen te Brussel zouden dit optreden wellicht als agressie tegen Brussel als geheel kunnen zien, en zouden zich wel eens in de armen van het FDP kunnen gooien. Het Overlegcentrum meende dat voorzichtigheid terzake geboden is, en dat eerst andere actiemiddelen dienen uitgeput te worden. Daarom bepleitte het O.V.V. op zijn persconferentie van 12 november samenwerking tussen alle Vlaamse partijen en Vlaamse eenheidslijsten binnen de Brusselse agglomeratie maar vooral in de faciliteitengemeenten en de bedreigde randgemeenten, althans waar dit mogelijk en politiek nuttig is; uit een debat van prominente vertegenwoordigers der diverse partij en op 21 november daarna bleek alvast dat deze samenwerking geen groot enthousiasme had opgebracht, en dat, Vlaamse coalities zelfs stemmenverlies zouden kunnen meebrengen.. Wat een Vlaamse journalist de meewarige bedenking ontlokte: ‘er zal nog heel wat vuil water door de Zenne vloeien, vooraleer de Vlamingen het in Brussel op het vlak van de Vlaamse politiek eens worden’. Niettemin werden op enkele plaatsen resultaten bereikt.
Dat er spanningen bestaan rond de formules die definitief het Brussels vraagstuk moeten oplossen is ook gebleken tijdens de voorbereiding van het belangrijk Congres der Brusselse Vlamingen op 13 juni 1975. Uiteindelijk bleken echter - tot spijt van bepaalde politici die op verdeeldheid speculeerden - duidelijke eensgezinde standpunten mogelijk op de meest diverse terreinen, als administratie, onderwijs, kinderzorg, vreemdelingen, welzijnszorg, woonen leefmilieu, socio-culturele sector en politieke structuren. Uit het vele pik ik slechts de eis voor een autonome vlaamse admistratieve struktuur, waaraan alle personaliseerbare zaken moeten toevertrouwd worden, de afschaffing van de vrijheid van het gezinshoofd, en vooral een blauwdruk voor een politieke structuur, waarbij het accent ligt op het tweeledig karakter van het Brussels gewest dat geen derde gemeenschap is naast de twee kultuurgemeenschappen. Men vond dat de personaliseerbare materies dan ook onderworpen moeten worden aan een autonome nederlands- of franstalige autoriteit; de niet-personaliseerbare aan een autoriteit waar nederlandstalige en franstalige gekozenen samen zetelen.
Dit Congres der Brusselse Vlamingen is voor de oplossing van de resterende communautaire problemen een winstpunt in die zin dat het de solidariteit van de Brusselse Vlamingen met alle grote eisen van het Overlegcentrum aantoont, en in de zin dat het een federalisme met drie afwijst. Dit bewijs van een Vlaamse eensgezinde opinie is -dunkt me-een belangrijk drukkingsmiddel om regering en parlement er toe te dwingen een uitweg te zoeken uit de communautaire impasse, naast de weg van de herziening der kieswetgeving waarop ik hoger heb gewezen. Een laatste methode
| |
| |
waarop ik nog wens de aandacht te vestigen is: gedegen studiewerk over de staatsstruktuur. De synthesenota opgesteld m.m.v. althans drie Vlaamse partijen (PVV, CVP, VU) en gepubliceerd in ‘De Financieel Economische Tijd’ (op 9 oktober'75) blijft een waardevol onderhandelingsdossier. En in januari 1976 bogen specialisten in staatsrecht zich over weer nieuwe blauwdrukken die het België van morgen pogen te tekenen. Het WF kon zich in deze ontwikkeling niet afzijdig houden. Het had tot nog toe vermeden een eigen standpunt over de staatsstruktuur te formuleren. Dit gebeurde op een interne kaderdag op 24 januari '76. De resultaten werden gesynthetiseerd op de feestzitting n.a.v. 125 jaar WF te Gent op 22 februari door voorzitter Prof. A. Verhuist. Het WF wijst het federalisme met drie af, meent dat Brussel niet een derde gewest doch een stadsgewest met eigen beperkte bevoegdheid moet worden, bevoegdheid die zich niet uitstrekt tot de personaliseerbare materies; het stelt verder dat in de zes randgemeenten de taalfaciliteiten dienen afgeschaft en dat de provincie Brabant dient opgesplitst. Wat de staatsstructuur betreft lijkt het federalisme al enigszins voorbijgestreefd, vermits Walen reeds aan separatisme denken. In elk geval wenst het WF een staatsvorm met maximale autonomie der gewesten, met eigen wetgevende en uitvoerende organen, met eigen fiskaliteit met garanties voor de Vlamingen te Brussel, voor de vrijzinnigen in Vlaanderen.
* * *
Het WF meent evenwel dat de problematiek van onze taal en kultuur onze nationale grenzen overschrijdt. Daarom heeft het de kulturele integratie met Nederland niet uit het oog verloren. Het nam deel aan een kontaktdag georganiseerd door het ANV te Breda op 14 april '75; daar werd vastgesteld dat de integratie een verbrokkeld beeld vertoont, dat er bijgevolg een technisch-administratieve structuur moet opgebouwd worden naast een werkgroep, maar dat vooral via de media de publieke opinie moet gesensibiliseerd worden. Op korte termijn werd gedacht aan de installatie van een Nederlands Huis te Brussel, een huis van de Nederlandse kultuurgemeenschap in België te Amsterdam. Het WF nam ook deel op 18-19 april 1975 aan een conferentie van het N.Z. Contactcentrum Volksontwikkeling in Verenigingsverband te Dworp; de heer Kerremans deed uitvoerig verslag in ons kaderblad over de vier werkgroepen (nationaal, provinciaal, plaatselijk en kulturele grenskontakten). Streefdoel is een betere convergentie van het cultuurbeleid in Nederland en Vlaanderen.
* * *
Ik begrijp dat het uitblijven van resultaten vaak ontmoedigend heeft gewerkt op de leden van het Overlegcentrum, en de idee ingang doet vinden dat het Overlegcentrum slechts een papieren tijger zou zijn. Volgens sommigen - VU-voorzitter Hugo Schiltz nog op 4 april j.l. - zou deze onmacht zelfs een structurele zwakheid zijn, inherent aan de organisatie zelf vermits het O.V.V. zo zwak zou zijn als haar zwakste schakel (het
| |
| |
traagste schip in het oorlogskonvooi). Het is inderdaad juist dat de stellingen en acties van het O.V.V. het gemiddelde vormen van de opvattingen van de meest uiteenlopende Vlaamse verenigingen. Maar zowel de radikalen als de gematigden doen, bij het zoeken naar die compromissen, water in hun wijn. Het is natuurlijk zo dat het O.V.V. nooit de meest extreme houding aanneemt, maar slechts die houding waarmee een zeer brede massa van Vlamingen (en niet enkel de leden van enkele beperkte combattieve groepen) zich kan verzoenen. Het Overlegcentrum kan dus ook niet elke week gaan betogen, omdat de gemiddelde Vlaming dat inderdaad niet wenst te doen. Maar ook opdat dit ultieme wapen niets van zijn scherpte zou inboeten.
Men mag van het Overlegcentrum niet verwachten dat het de politieke besluitvorming zelf in handen neemt. Het mag en kan niet in de plaats treden van het parlement. Het is een drukkingsgroep, die niet elke dag ronkende successen boekt, maar die met de wapens waarover het beschikt zijn taktiek en zijn strategie bepaalt. Het doet vooral aan sensibilisering van de politici en van het publiek. Het laat ideeën druppelen zonder te weten wanneer deze kiemen volwaardige planten zullen worden. Het Manifest van Halle (1974) is inderdaad een strategie met punten die dadelijk en andere die op termijn realiseerbaar zijn. En indien er sinds 1968 zo weinig is gerealiseerd dan ligt dit niet aan een gebrek aan inzet van het Overlegcentrum, dat met moties en private kontakten politici en partijleiders bestookt. Het ligt essentieel aan de economische crisis die de energie elders opslorpt, en aan ons politiek systeem, waarbij het gebruikelijk is geworden, nauwelijks plaats te ruimen voor realisaties buiten een regeerakkoord (dat vóór de betoging te Halle was gesloten), en waarbij men niet raakt aan punten die het moeizaam gerealiseerde politiek evenwicht binnen de regering in het gedrang kunnen brengen.
Dit alles neemt niet weg dat het WF meent dat het eenheidsfront van het Overlegcentrum essentieel blijft. Politici ironiseren ten onrechte over de zwakheid die het gevolg zou zijn van het moeizaam realiseren van dergelijke eenheid binnen het centrum.
Ze denken, zoals de heer Schiltz op het VU-kongres van 4 april en in de TV-Confrontatie van 11 april j.l. ten onrechte dat het Overlegcentrum (om welke duistere redenen dan ook) de huidige regeringscoalitie al te zeer spaart. In 1968 heeft het O.V.V. door zijn actie toch een regering met analoge samenstelling doen struikelen. Het O.V.V. en zijn verenigingen, staan los van de partijpolitiek, en kunnen noch willen dan ook op de electorale kar springen noch van re gerings-, noch van oppositiepartijen. De diverse partijen hebben inzake Vlaamse Beweging hun taktiek en hun strategie. Het Overlegcentrum heeft de hare en het is normaal dat die aan geen enkele van die partijen geheel identiek zijn. Het bewijs dat het Overlegcentrum zijn strategie bepaalt los van de partij-politiek is nog maar eens gebleken in de jongste maanden. Vóór het publiek worden van het zgn. akkoord-Leysen, op 23 januari, zond het O.V.V. een
| |
| |
nota uit om de gewestvorming met drie te verwerpen, en om te onderstrepen dat over de grenzen van Brussel niet meer gepraat wordt. Toen het akkoord-Leysen openlijk bekend werd, en gebleken was dat zelfs in de schoot der V.U. gebiedsafstand van Vlaams Brabantse gemeenten of delen van gemeenten overwogen was (zij het uiteindelijk door een meerderheid in die partij, en nadien door de andere Vlaamse partijen verworpen) heeft het O.V.V. tegen deze afgesprongen plannenmakerij heftig geprotesteerd met een motie op 3 maart '76 en heeft ze de Vlaamse partijen (alle partijen dan) de taktische fout verweten daardoor voedsel te hebben gegeven aan nieuwe francofone expansieplannen. Men krijgt wel eens de indruk dat bepaalde partijvoorzitters ietwat hypokriet het Overlegcentrum gebrek aan taktiek verwijten, om eigen taktische flaters te verhullen. De onafhankelijkheid tegenover regering en partijen bleek nog in de motie van 5 mei jl., waarin geprotesteerd wordt tegen het feit dat de ontwerpen van Minister Michel i.v.m. de kieskantons het kiesarrondissement Brussel buiten beschouwing laten, hoewel de fusies der gemeenten in het Brussels randgebied logischerwijze ook taalkundig homogene kieskantons vereisen. Het Overlegcentrum verklaarde tevens dat het elk parlementair initiatief zal steunen i.v.m. de splitsing van het kiesarrondissement Brussel, ‘van welke partijen of politici het ook uitgaat’.
Op 25 mei 1976 vierde het Overlegcentrum zijn 10e verjaardag. Marnix Gij sen proclameerde er, mede namens zeven andere vooraanstaande litteratoren, de onschendbaarheid van het Vlaamse territorium. Voorzitter Aloïs Gerlo kon onderstrepen dat het Overlegcentrum thans, meer dan ooit, een hecht eenheidsfront vormt, dat de sociale gevolgen van de repressie wil opheffen, dat op eenzelfde wijze het probleem Brussel en Vlaams Brabant wil oplossen, en dat homogeen denkt over de herstrukturering van de Belgische Staat. Een drukkingsgroep die dat eenheidsfront niet zou realiseren kan allicht indruk maken op bijvoorbeeld één partij als de V.U. Het O.V.V. wil invloed uitoefenen op de gehele waaier der Vlaamse partijpolitiek, omdat het tenslotte diverse partijen zijn die de nieuwe wetten zullen moeten stemmen. Het Overlegcentrum is niet een papieren tijger maar een brommende beer, ietwat log, maar toch een dreigende verschijning voor de Vlaamse politici, en voor hun Waalse en Franstalige Brusselse tegenspelers.
|
|