| |
| |
| |
Arie Gelderblom
Een gemis
ik die geen weg vind in dit duister
dan luisteren naar haar die duizend vrouwen
is en meer begin van hoevast aan de rand
het gemis van een stem die niet ver weg
stilstaat op een gezicht, niets zeggend
dan hoe gevaarlijk deze avond zonder naam
of beginsel nadert in een andere taal
dan de hare: vreemden betwisten elkaar
slechts om onzin, zij doen niets dan
drinken, geloven dat zij voor altijd
verdwenen is in een brandkast
| |
| |
| |
Iets zien
iets zien wat je eens zag en toch nooit zoals
het hoorde, de hemel van oog gemaakt, het oor
waarin ontroering om eeuwige moeders stamelt,
een gezicht dat de nachtwind verkend heeft,
duizenden rupsen in vlinders verandert en de taal
weer oude namen geeft, naakt als de maan
iets zien wat je zag toen je haar zag toen
ze lachte maar je zag het niet om je verdriet
dat te erg was voor die verte, iets zien, de kern
der dingen, een zingen van licht dat je hoofd
weer doet dromen met het zachte van slagroom
iets zien, morgen of nooit: dat is altijd dat
zien, de geheimen van warmte, omarming
van alfabet en getal, de val vergeten, de maan
als een andere appel, ariadne bereikt, nooit
meer vazal, eindelijk gouden heilige
iets zien dat je reinigt voor altijd, je weten
met vergeten beveiligt, iets zien als het geheim
dat zomaar in je gleed, de maan weer als
maan, een moeder die je nog eenmaal groet
terwijl je een andere trein neemt, de enige.
| |
| |
| |
Any day now, any day now
niets bleef hem nog na die muziek dan koud papier,
zij zou hem straks weer bellen, dezelfde dingen zeggen
als altijd, de tijd die daar maar niet voorbijging
een vragen hoe hij hier zocht naar mooier herinnering
niets bleef hem nu dan hoe hij haar verlangde in een ander
warmer land, een stamelen van hoe de hemel ook op
maandag raakte tussen hun verte, wetten en woorden
werden onbestaanbaar, niets bleef hem dan heilige stilte
en raden naar haar uiteindelijke naam, hij staarde
voor zich op tafel, zijn ogen spaarden geen tranen
hij zou het nooit na kunnen zeggen hoe ongewoon
en ongewoon zo'n gevoel over hem kwam, bekeek en bekeek
in het niets haar altijd naar hem tastende handen
greep naar hun toekomst in onzichtbare voetstappen,
lachte ineens toen de telefoon ging, hij niet opnam,
de afdruk van haar tanden zag in een bijna rotte appel
| |
| |
| |
Niets meer
niets dan het lied van de eeuwige heimwee
naar verder in zee, niets dan de zang
van verlangen naar een zachtere hand,
niets meer dan een leren van liefde, niets
dan geen zin ook maar ergens in
niets dan de taal die het hart nooit
verslaat, niets dan een woord voor de wind,
niets dan een kind voor een grotere wereld,
niets meer dan wachten op een beter later,
niets dan de zin van water
niets dan de nacht en de dag, niets dan
de eeuwige heimwee naar haar die ik
eens zag, niets dan dat nooit meer en
nooit meer dat zingen van haar lippen
niets dan zinnen zonder zin
niets dan niets en niets dan hoe de nacht
zwarter wordt, de dag betaald met wat
de sterren samenrapen aan vergaan, niets
dan een maanstand, een bed en zij
die nooit haar hoofd afzet
niets dan lief de zeggen en niet weten
wie bedoeld wordt terwijl de wereld me
omspoelt en zij mijn wonden slechts
met alledaagse woorden koelt, niets niets
meer dan geen zin, geen zin
|
|