De Vlaamse Gids. Jaargang 59
(1975)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
[II]Een dronkelap uit Pompernissen
Stand eens in volle straat te pissen
De koddebeier greep hem vast.
‘Zo zo’, zei hij, ‘'k zie dat je plast’.
‘Ik?’ zei de man, ‘Ik sta hier wat te vissen’.
| |
[III]Een lichtmatroos uit Kopenhagen,
Die dacht een meermin te behagen,
Schank haar een volle fles parfum.
Ze zei: ‘Heb je soms niet wat rhum?
Ik kan cognac niet goed verdragen’.
| |
[IV]Een oude kween uit Mater
Werd eens gebeten door haar kater.
Men haalde de pastoor,
Die zei: ‘Ze komt er door’.
De kat stierf twee uur later.
| |
[V]Een schaliedekker uit Tergraven
Viel van de toren van Sint-Baven.
Hij greep een engel in zijn val,
Ze braken samen nek en al,
Ze liggen in één graf begraven.
| |
[pagina 21]
| |
[VI]Op het strand van Scheveningen
Liep een bootsmaat eens te zingen
Samen met een oud-matroos.
Nu zitten beiden in de doos.
De rechter zei; ‘Alleen transistors en die dingen’.
| |
[VII]Te Brussel op het Meeûspleintje
Woont een jong, spierwit konijntje
Vlak tegenover't ambtsgebouw.
Maar nu is't beestje in de rouw
Voor de dood van een kozijntje.
| |
[VIII]Een zekere K uit Moskawa
Reed in een oude troïka
Van Irkoetsk naar Stavoren,
Maar op de markt van Apeldoorn
Nam hij een motor-ossewâ.
| |
[IX]Een boer uit Zichenzussenbolder
Kweekte naast zijn bed - het is geen kolder -
Een zwijn van duizend pond.
En hoe dat beest zijn einde vond?
Het viel, ocharme, door de zolder.
| |
[X]Een gierigaard uit Asterheiden
Was zo ontzettend aan het lijden.
De reden van zijn smart?
Hij verloor, och god, zijn hart
Aan de meid van boer Vermeyden.
| |
[XI]De koster van Sint-Aldegonde,
Die biechtte op een dag zijn zonden:
Hij dronk de wijn van de pastoor.
Maar deze zei: ‘Ach, gij domoor’.
Daaraan gaat hij nu heel ten gronde.
| |
[pagina 22]
| |
[XII]Een oud-consul te Usumbura,
Die sterk geleek op Jan Kiepura,
Kreeg daardoor zo'n ambras
Met de maatschappij van't gas,
Dat hij verplaatst is naar Estremadura.
| |
[XIII]Een wilde papoe uit Samoa
Sloot vriendschap met een oude boa.
Ze wandelden dan ook vaak saam.
‘Maar’, zei de boa eens, ‘in 's hemels naam,
Trap toch niet altijd op mijn tenen, pa’.
| |
[XIV]Daar ging eens een man naar Ternaaien
Om er fluks een feeks te gaan paaien.
Och man, hij kwam terug
Och heer, met een gebroken rug.
Sindsdien doet hij niets meer dan kraaien.
| |
[XV]Een hellebaardier uit Termeren,
Wilde zijn bokkebaard laten scheren.
Hij ging naar een barbier.
Die het deed met plezier.
De hele hel zit nu te bleren.
| |
[XVI]Aan het sas van Hakkedissen
Zat er eens een man te vissen.
En kijk! Daar dreef een hoed voorbij.
De man dacht: ‘Die is voor mij.
Ik sla hem aan de klissen!’
Maar zie! Het ogenblik daarop
Rees de hoed uit 't water bovenop een kop,
Die vroeg: ‘Is het nog ver naar Negenissen?’
- ‘Te voet nog wel een uur of zo’,
Sprak de man, ‘al naar ik zo kan gissen’.
- ‘Ja maar’, weervoer de kop, ‘Ik ben hier per velo’.
|
|