De fluitketel
De tragiek van de discrepantie tussen het menselijke bestaan en de ons omringende realiteit bracht Teirlinck tot De fluitketel. Gedreven door een niet in het minst afnemende geestelijke waakzaamheid heeft de dramaturg de verschijnselen van zijn tijd met een seismografische exactheid in zich opgenomen. De toneelschrijver duidde hier de als met zijn tijd meegroeiende toeschouwer op de ontreddering die onze maatschappij tot in haar diepste gronden aantast. Door de vrouw van vandaag in het proces van automatisering en technocratisering in te schakelen en haar de gelijke te maken van de man, is men aan haar wezen voorbijgegaan. Dit tragische levensbesef fascineert de moralist Teirlinck. Men heeft de moeder van haar eigenlijke bestemming afgeleid, de historische continuïteit van haar lot werd ontwricht, zij werd op gelijke hoogte gesteld met de man. Volgens Teirlinck is de sociale en culturele vrouwenemancipatie en de daarmee samengaande toenemende onafhankelijkheid slechts aanleiding geworden tot de uniformering van de levensstijl. Daarbij is men aan de vrouw als zodanig voorbijgegaan. Haar specifieke eigenheid eist een erkenning, zegt Teirlinck. En indien het conflict tussen jong en oud zich nu meer dan ooit met een indrukwekkende klaarheid aan ons openbaart, dan moet de oorzaak daarvan in de verhoudingen in het moderne gezin gezocht worden. De jeugdcriminaliteit stelt ons hier voor éen van de meest acute problemen en zolang de binding tussen moeder en kind verbroken zal blijven, zolang de eerste door haar sociale taak wordt opgeëeist, komt hierin geen verandering. Professor Patenier (versta Teirlinck!) vertolkt deze gedachte in een lange monoloog op het einde van het proces dat Willem, de universiteitsstudent en leider van een gang, in verband met een moord voor het gerecht bracht: ‘Zo gij geen nozems wilt kweken, schenk aan het weerloos wicht zijn moeder terug. Geen substituut, geen nurse, geen ersatz, maar de
authentieke moeder, door God in de ondoordringbare levensmysterieën ingewijd. Geen moment van de dag mag het kind haar lichaam, haar mond, haar blik, haar stem ontberen. Er is geen andere uitweg. Zo het de beschaving is die het kind van zijn moeder heeft beroofd, dan dient de beschaving de moeder aan het kind terug te schenken... Is het niet normaal dat een moederloze jeugd zijn verlatenheid bevrijdt in een asociale samenscholing, in de misdadige bende, in de gang?’.
Teirlinck heeft met de aanduiding van het teloorgaan van de band tussen moeder en kind echter niets willen bewijzen. De ernst en verantwoordelijkheidszin van de intellectueel hebben hem ertoe aangezet door het toneelbeeld tot de confrontatie te komen die de kwalen van onze tijd in hun onmiddellijke klaarblijkelijkheid openbaart. Zijn diagnose sluit aan bij het Platonische prin-