De Vlaamse Gids. Jaargang 51
(1967)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
De man zonder lijfWaar De vertraagde film en Ik dien, terwille van hun lotsontwikkeling van een individu of individuen temidden van een bonte gemeenschap volksstukken kunnen genoemd worden, daar kan men De man zonder lijf intellectualistisch toneel noemen; het initiale gegeven, de tegenstelling tussen geest en stof in de mens, werd hier het uitgangspunt voor een meer cerebrale kunst. Toch kan De man zonder lijf, door zijn uitbeelding van de zending op aarde en de levensstrijd van de mens, met bovenvermelde toneelwerken samen gezien worden. Alleen is de zinrijke gedachte hier niet aan het vertoonde ondergeschikt en stijgt zij a.h.w. uit het stuk op. De symbolische waarde van het middenpaneel van deze triptiek onderstreept dit des te duidelijker: de idealist, i.c. Dwaze Jakob, ondergaat er de vernietiging van zijn illusies. De heroïsche zending die hij zich toegemeten had, loopt er spaak tegen een muur van realiteiten waar hij als mens niet buiten kan. Dit thema van de strijd van de geest die zich uit het aardse tracht te bevrijden bindt Teirlinck dan terug in het raam van het drieluik, waarbij het eerste en het derde paneel respectievelijk de aanleiding en de ontgoocheling bij de levensdroom brengen, de overkoepelende inhoud van het middenpaneel de beleving ervan. Het stuk verplaatst ons naar een seinhuis, dat aan de internationale spoorweg die het Westen met het Oosten verbindt, gelegen is. Wijze en Dwaze Jakob - deze voorstelling is in feite de ontdubbeling van éenzelfde persoonlijkheid terwille van de vertolking op de planken - leven er met Eveliene, een door hun ouders opgenomen weeskind. De dubbelgangers zijn nu mannen geworden en zij bieden Eveliene hun liefde op hun manier. Wijze Jakob brengt haar een wollen vacht ‘waarin zij zitten kan als in de boter’; Dwaze Jakob, die steeds door zijn tweede schaduw Lekmenlip gevolgd wordt, haalt een wonderlijke vogel boven die vermoedelijk uit de trein uit het Oosten op de spoorbaan gevallen is. Een wereld vol heerlijke verrassingen laat deze vogel veronderstellen. Dwaze Jakob is er het meest door verblind en merkt niet dat Eveliene hem in een apartje haar liefde wil bekennen, de idealist droomt van verre landen, waar de polsslag van het leven hem heenroept. Wanneer een schaduwenleurder aanklopt, wordt hem gastvrijheid verleend. Hij mag aanzitten en vertelt over de wondere dingen van het Oosten. Hijzelf vent maar met popjes. Telkens als hij er een uit zijn zwarte kist naar boven haalt, gaat een wit licht over de schouwmantel. Elk ziet nu zijn droombeeld, zijn sinds jaren gekoesterde illusie in deze onschuldige beeldjes. Lekmenlip ontdekt de meid van de Paus (‘Heilige kookvrouw van Petrus, uw mannen zijn vol suikermelk’). Eveliene denkt aan haar moeder, die ze nooit heeft gekend, en ziet haar bij haar vrijer. Wijze Jakob verkiest zijn droom | |
[pagina 25]
| |
geheim te houden. ‘Hij is een simpel wezen en jaagt geen spoken na’. Dwaze Jakob kan niet zien dat elk zijn afgod aanbidt en op die manier zijn tekortkomingen toegeeft. Een conflict groeit. In een paar woorden brengt Teirlinck de tegenstelling in de karakters naar voren:
dwaze jakob
Leven is vechten voor een beter zijn.
wijze jakob
Leven is berusten.
De les van de schaduwenleurder heeft de eerste in zijn overtuiging gesterkt. Hij wil weg, hij wil zijn ideaal veroveren. Wanneer de bel klinkt, neemt hij de vlag uit Evelienes handen om zelf de overwegdienst te doen. Nog even wendt hij zich om: ‘Onthoud wat ik u zeg: ik ben een held! Ik wil een held zijn!’ Hij verdwijnt met de donderende trein in de duisternis van de nacht. Het tweede bedrijf bestaat weer, zoals in De vertraagde film en Ik dien, uit een aaneenschakeling van bonte taferelen. De openingsscène verplaatst ons naar de grote stad in het Oosten. Daar ontmoeten professor Fierlefijn en de directeur van het Anomalieën-Museum mekaar. Zij hebben het over een menselijk fenomeen, enig in zijn soort. Het betreft hier een man zonder lijf, een ‘fysiologisch monster’, dat zich aan de voorsteven van een trein, die uit het Westen kwam, vastklampte en op die manier in het station geraakte, waar hij op het spoor neerviel. Wanneer de professor het lichaam van Dwaze Jakob met een tang en een mesje bewerkt, voelt de idealist daar niets van. Dwaze Jakob verkoopt zijn lijf voor vijfduizend goudstukken en op een papiertje wordt vastgelegd dat de koop gesloten werd. De herboren Jakob heeft de ballast van zijn lichaam van zich geworpen. De nieuwe held ontmoet bij het buitentreden van de kliniek de koewachter, zijn Sancho Panza. Hij wil nu recht op het doel afgaan, hij zal de prinses met de gouden haren veroveren, zijn droom gestalte geven. Een nieuw toneeltje volgt nu waarin een groepje potsierlijke figuren, het leger der illusies dat de schaduwenleurder aan Dwaze Jakob schenkt, zijn held te hulp springt. Daar staan ze dan als kermishelden van blik en papier. Het potsierlijke van hun optreden spreekt al uit hun beschrijving: in 't midden vrouw Caritate (Barmhartigheid), gewapend en geheel geharnast met een olijftak in de hand, daarnaast het Anatomisch stuk (Waarheid), ‘met al zijn zichtbare ingewanden, een fijfel aan de zij; daarnevens de Oermens (Vrijheid), harig en ruig, een trommel op den buik; links de Onthoofde (Rechtvaardigheid), die in zijn armen zijn kop droeg, daarnevens, en vastgeketend aan hem, de Beul (Zuiverheid), rood en ellendig, met bloedende bijl’. Teirlinck voert de burleske verder op: het rammelende stel trekt door de | |
[pagina 26]
| |
verlaten stad, de held, de messias Dwaze Jakob leidt de dans. De gehele actie ontwikkelt zich als in het marionettentheater. De illusies skanderen nu één voor één de idealen van Dwaze Jakob; de Koning, een poesjenel als al de anderen, staat nu tegenover de dagdromer Dwaze Jakob. Hij bezit, zoals het nu eenmaal hoort bij een tegenstander, alle slechte eigenschappen en houdt bovendien de prinses gevangen. Met één slag houwt onze held het hoofd van de Koning af. De prinses valt in de armen van haar redder. Een lange omhelzing sluit het tafereeltje af. De illusies schijnen het, nu hun rol uitgespeeld is, met mekaar niet goed meer te vinden. Gelukkig maar dat Lamme Goedzak Lekmenlip, die het hele schouwspel heeft bijgewoond, een schitterende inval krijgt. Zijn maag heeft hem die nog eens ingegeven. Iedereen schijnt het met hem eens te zijn, zij zullen hutsepot met mosterd gaan eten, ‘In den Koning van Spanje maken ze er met ossenstaart en ballekens’ voegt de Onthoofde er nog passend aan toe. Maar niets laat ons toe tot een happy end te besluiten. In de bruiloftskamer van de prinses schijnt alles zo maar niet zonder moeilijkheden te gaan. De ene ontgoocheling volgt op de andere. Dwaze Jakob erkent nu in de prinses een vrouw die dezelfde verlangens heeft als de andere. Haar sensualiteit doet hem walgen, hij vervloekt het ontwakende vlees van zijn droombeeld. In een ogenblik van jaloersheid, hem ingegeven door een voorbijgaande schim, wurgt hij zijn idool. Het crisispunt in het drama is bereikt: Dwaze Jakob heeft het zinloze van zijn onderneming ingezien en roept om Eveliene. Zijn droom is stuk. Kost wat kost wil hij onder de mensen terug, wil hij deze barak van karikaturen ontvluchten. Hij eist zijn lijf terug. Nadat de verkoopakte gescheurd is, kan Dwaze Jakob opnieuw zijn lichaam voelen. Hij wil door Lekmenlip geslagen worden. De verlossende pijn doet hem beseffen dat hij leeft. Het derde bedrijf sluit bij het eerste aan. Een paar jaren zijn reeds verlopen sinds Dwaze Jakob op geheimzinnige manier verdween. Eveliene is ondertussen met Wijze Jakob gehuwd en uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren. ‘Als drie santjes’ zitten ze daar bij de tafel, als Dwaze Jakob en zijn koewachter binnenkomen. Eveliene en Wijze Jakob herkennen onmiddellijk de verslagen Don Quichote en zijn knecht. Nu pas beseft de ontgoochelde verovenaar ten volle hoe hij in zijn ijdelheid aan zijn levenstaak is voorbij gestevend: ‘'t Geluk zit rond de tafel. God! Ik weet ineens zo veel, zo veel!...’. Dwaze Jakob doet zijn verhaal en zijn broer luistert met steeds groter aandacht. Opnieuw wordt er aan de deur geklopt. Opnieuw weerklinkt de bel, die de naderende trein aankondigt. Wijze Jakob grijpt naar de rolvlag en ijlt naar het vuurspuwend monster. Hij roept nog: ‘Mijn droom! Mijn droom!’, maar alles is vlug even stil geworden als voorheen. En alles kan herbeginnen... | |
[pagina 27]
| |
‘Naar mijn overtuiging is De man zonder lijf het schoonste werk, dat Herman Teirlinck aan zijn Nederlandse taalgenoten heeft geschonken. Het is een spel van overweldigende, ál te overweldigende fantasie, maar van een hoge geestelijke schoonheid’ getuigde F.V. Toussaint van Boelare in zijn Litterair scheepsjournaal en hiermee vertolkte hij wellicht de overtuiging van vele intellectuelen van zijn generatie. De man zonder lijf telt immers naast de dramatische accenten, die vooral in het middenbedrijf de stuwende kracht uitmaken (vgl. de scène met de optocht en het gevecht), tal van epische momenten, die Teirlincks symboliek ruggesteunen. En alhoewel de gemoedsaandoening, het gevoel de personages de gelegenheid geeft om tot de dramatisering van een reeks subjectieve feiten te komen, wordt de handeling toch door een welbepaalde objectiviteit geleid. De filosoof Teirlinck werkt hier immers met abstracties die slechts gestalte geven aan de eigen redeneringen. Vandaar dan ook dat de bedoeling van de schrijver de toeschouwer meer dan eens niet raakt. Vandaar dat hier afgeweken wordt van het principe van de gemeenschapskunst, voorzover dat een kunst inhoudt die onmiddellijk door iedereen begrepen kan worden. Teirlinck zelf heeft hierop gereageerd en noemde dit drama van het zielsconflict ‘het meest begrijpelijkste stuk dat er is’; toch zal het ook de lezer treffen dat de allegorieën uit het middenpaneel het verbeeldingsvermogen weinig aanspreken en hun karakter van subjectieve en abstracte uitbeeldingsvormen blijven behouden. Teirlinck weet de karakters weliswaar door een treffende antithesewerking scherper te omlijnen - denken we maar aan de groteske tegenstelling tussen de Lekmenlipfiguur, hier ook de volkse en kwajongensachtige noot zoals wij die reeds in Ik dien en De vertraagde film opgemerkt hebben, en de would-be heroïek van Dwaze Jakob. De proteïsche geest van Teirlinck heeft het centrale gegeven, de strijd van de geest tegen de stof en de poging van de eerste om zich van alle aardse boeien te ontdoen, echter volledig naar de eigen, barokke verbeelding verwerkt, wat heeft meegebracht dat de epische grootheid van de thematiek aan vatbare beeldingskracht heeft ingeboet. De weelderige verscheidenheid van de motieven kan hier alleen door het spel verduidelijkt worden. Toch blijft het symbolische opzet doorgaans nog te abstract. Zoals ook voorheen lag de creatie van De man zonder lijf vooral in handen van H. Teirlinck zelf. Hij voerde de regie, zorgde voor de belichting en stond ook in voor de accessoires; de decors en de kostumes waren naar zijn idee opgevat. In zijn taak werd hij bijgestaan door Arie van den Heuvel voor de repetities en door schilder Karel Maes voor de decors, beiden medewerkers van het eerste uur. Volgens Willem Putman heeft het spel heel wat aan het licht gebracht van wat bij de lezing minder klaar en genietbaar wasGa naar voetnoot6.. Daar- | |
[pagina 28]
| |
toe zullen de talrijke stijlvolle effecten, die aan het brein van magiër Teirlinck ontsproten waren, ongetwijfeld veel bijgedragen hebben. Dit gebeurde dan ook door een wonderlijke dosering van licht en duister. De man zonder lijf is immers het spel van licht en duister waar Ik dien het spel van de stilte en het geluid is. De gehele strijd van Dwaze Jakob is suggestief omlijnd door het licht, dat samen met het geluid en het bewegen van de acteurs, de indruk van verwarring versterkt. De magische aantrekkingskracht van het Oosten, het land der illusies, brengt haar boodschap van verlokking door het schemerende licht. De lichtjes van de vuurspuwende expres-trein die voorbij schiet, de felle lichtbundel die uit de leurdersbak van de Schaduwenleurder valt en de schimmen van zijn poppen op de muur tekent, dit alles versterkt de verrukking die ons naar het onbekende doet verlangen. Bovendien is er die geniale vondst waarbij Teirlinck in het eerste en derde bedrijf door het openstralende gloeien van de haard de schaduwen van Vader en Moeder zaliger - men bemerkte hoe Teirlinck steeds weer door de gebondenheid met de ouders gefascineerd wordt - op de schoorsteen laat verschijnen. En mag het ons verwonderen dat Teirlinck zijn vergeestelijkte fantasie met pakkende lichtcontrasten inkleedt, wanneer wij weten dat hij dezelfde technische onderlegdheid reeds in tal van schimmenspelen had aangewend? Zal hij in zijn veruiterlijking van het innerlijke niet door het licht tot de subtiele hoogten van De boer die sterft komen? Samenvattend mogen wij aanstippen dat De man zonder lijf heel wat heerlijke dramatische momenten heeft opgeleverd, dat het stuk door zijn originele synthese en de grote dramatische kern, o.a. door het weglaten van de muziek en de dans hier in de hand gewerkt, meer dan ooit een bevestiging van Teirlincks dramatisch scheppingsvermogen bracht. Bovendien is Teirlinck hier het meest zichzelf gebleven. Hier ontpopt hij zich meer dan elders als de alchimist van de opperste menselijkheid. Zijn peiling naar de verborgen samenhang tussen het hoogste pogen en de val van de mens vond hier haar treffendste uitdrukking. Toch kan men zich afvragen in hoeverre deze ontleding van het mysterie van het zielsconflict een massa kan beroeren. Blijft het hier niet bij een mooie herinnering, een aangrijpend beeld dat de ontroering van een moment brengt en ons daarna terug voor het raadsel van het leven stelt? Het moet ons van het hart dat in deze Man zonder lijf meer schuilt dan de stof voor een succes d'estime. Misschien ging de creatie te Brussel niet in de beste condities door. In Antwerpen werkte het stuk in de opvoering van Dr. J.O. De Gruyter overtuigender en de Franse versie van Raymond Rouleau te Brussel bracht kort daarop hiervan een tweede bevestiging. |
|